I
OVER A?OLLONIUS VAN tij AN A, 83
fchijnt te mogen houden (c), overreedde zie!»
zei ven, ciat hij een lieveling der- Godheid was 9
aan wie 11 zij telkens verfcheen en zich open
baarde Qd). Die gaf hij ook overal te ken
nen en daar men aan zijn voorgeven geloof
floeg waagde het niet alleen een Leeraar
der deugd bij het volk maar ook een Lee
raar der Priesteren te zijn en het ongerijm
de van veele godsdienftige gebruiken te. ver
beteren (e). Hoe zeer velen vóór hem iets
desgelijks te vergeefsch beproefd hadden koti
hij in dit doel te beter flagen als de Pries
ters in de vermeende heiligheid van a pollo-
nius en in zijne vriendfehap met de godheid, de
bevestiging van het gezag van aeskulapius
en van zijn genezend vermogen vonden
Trouwens het is zeer waarfchijnlijkdat
APOLLONius, gedurende zijn lang verblijf ia
den Tempel, ingewijd is geworden in de Magi-
cadie veelal beftond in de Geneeskunst (g),
waar door hij zich in ftaat gefteld zag vele
ziekten en kwalen te kunnen genezen die
F a ah-
Cc) Zie öoli Pbil ostratusLib. I. Cap. 9- ia. en Cap. 16»
(rf) P b i fo stratus Lib. i. c. 9 12.
O) Pbi'o'tratu r, Lib. I. c. 16.
Cf) P b 0 s t r 2 susLib. I. c. 9 i# e:r.
(g) PÜnius li: Nat. L. 30. Luciar. us in PftddtaahiS
A t> allo 1n s ipf* la apologia. ad Dymkianum.