JOS J. H. IOTZÏ EN H. W. TIJDE MAN,
wellustig jong mensch tot zijnen navolger Cay.
Zeer zeker zou de bedriegerij van apollo-
nius nog veel kenbaarder zijn, kon men be
wijzen dat hij uit haat tegen het Christen
dom en om aan het zelve eenen doodeiijken
llag toetebrengen den rol van een wonder
doener had gelpeeld. Het bevreemt ons niet,
dat fommigen op die gedachten zijn gekomen
ja zelfs denkendat hier en daar waarfchu-
wingen in het N, V. gevonden worden die
tegen zijne bedriegerijen zijn ingerigt (j b
want PHiLOSTEATus berigtdat apol-
1.QNIUS Griekenland door reisde, om het ou
de bijgeloof der Griekenen de verëering hun
ner oude Afgoden te be voorderen (je.)maar
nergens vinden wij eenig blijk, dat apoi,-
losius aan het Christendom kennis heeft
gehadof met oogmerk ora dit tegen te wer
ken die reis ondernomen Qd): veel meer
vor-
Zoo oök JVt eland Agatb.y 3 B, 3 kap. s. 153, ss. doek
hier, geljjk ook met het ftraks gezegdeblijft de vraaghebben ook
Damis zelf, of naderhand Philostr. deze verhalen verzonnenof door
ze te willen opfmukken, misvormd? vergel. boven IV.
Hiertoe brengen fommige Ephef. VI. vs. 16 Openbqr. II. vs. 2.
zie Micbaelis in Bibliotb. Bremvol. 8. p.776—8. en de ge
leerden door hem aangehaald.
(O Pbilostrat: Lib. IV. L. VIII.
(rf) Men kan geen genoegzamen ftaat maken op het berigt van
Abalpbarag aangeh. bij H e r b e 101B ibl. Orientv. Appolloni us
d.at