112 J. H. LOTZE EN H. W. TIJDEMAK,
berigt van p iiilostr atus en op de
bronnen van welke hij zich bediend heeft
is het volftrekt noodig dat wij zoo het een
ils het andere nader kennen leeren.
Piiilostratus meldt, dat door hem ge-
aruik is gemaakt geworden van de levensbe-
•igten van apollonius door bamis
jaamgefteld en noemt verders zoo het Tes
tament van apollonius, als het werk van
maxi mus AEGiENsisen dat van moera-
cenes doch ten aanzien van dit laatste
zegt hij daar van geen gebruik te hebben
gemaaktom dat aan den Schrijver zeer vele
zaken onbekend waren (kofzoo als de
oorfpronkelijke woorden eigenlijk verdaan moe
ten worden om dat hij vele zaken ver
keerd heeft voorgedragen. Het zal noodig
zijn, dat wij, doch met beknoptheid, onder
zoeken wat waarde deze bronnen hebben
en hoe die door philostratus zijn ge
bruikt.
Men opzicht dan tot de bronnen zeiven
beginnen wij met maximus aegiemsis,
die,
i) PbiUstr. Lib. i. c. 3.
Verba Pbil. d. 1. hsc. Tuncóit yup "Mopxysvsi rs
ffpOGSVJTEQV TTOhhOt TCCV GTspi TOV CtvSpOï CCyvO'^GXVTl,
rid .01 en r. proleg. ad Phil, p. XXXU. Mos h emit Disf. de Existen-
•ja Apoll, ie.