ij6 j. h. lotze en h. w. t1jdeman, oogmerk niet begunftigdenfehoof hij aan eene zijde. Ten aanzien van de overigen bekommer de hij zich niet om derzelver innerlijke goed heid, toetst niet hunne berigten, voert geene bewijzen aan voor derzelver geloofwaardigheid» maar het is hem geheel onverfchillig, wat en hoe zij verhalen. Hij bouwt geheel op de be rigten van damis, die zeer onaangenaam ge- fehreven warenen door hem in een reiner en fierlijker gewaad zijn gekleed geworden. r Hier nu ontftaat de vraag, die bezwaarlijk beantwoord kan worden, wat blijft erna dat de gefchiedenis van apoelonius ont daan is van het kleedwaarin zij door phi- lostratu s geflaken is gevcordett, van da- mis berigten overHeeft hij er r.iet van het zijne bijgevoegd? Heeft hij niets ver groot? Heeft hij ook, gedreven door andere beweegredenenalles gedaan om de groot heid van apollonius zoo te verheffen, dat hij eik ander mensch overtrof! Het is bekend» om van het laatfte te beginnen dat een groot aantal Geleerden in het gevoelen ftaan, dat P81LOSTRATUS of de latere Platonic! de wonderen en voorzeggingen van apoho- n jus verzonnen zullen hebbenom het ge zag der wondere» en voorzeggingen van chris* tuê O Lib. I. c. 3-.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 210