ïso j. h. lot ze en h. w. tljdeman,
fïie niets toelaathet geen het Juhje&ief ge
voel van den kritikus oordeelt onbeftaanbaar
te zijn; dan zou men moeten in ftaat zijn, oiij
jhilosiraius met damis zelve te ver
gelijken of met anderen, die ook van damis
hebben gebruik gemaakt, of eindelijk 7 zoo,
noch het eene, noch het andere kan gefchie-
den, na te gaan, of, 'er in het werk van
philostratus zelve duidelijke bewijzen
voorhanden zijn dat bij damis berigten
beeft vervalscht, en op. zijn naam gefield,
het geen van hem niet afkomftig kan zijn.
Het laatfte hulpmiddel kan alleen gebruikt
worden want het werk van damis is
verloren gegaanen buiten piiilostratos
heeff ook niemand, althans zoo veel ons be
kend isvan hetzelve gebruik gemaakt. Laat
ons dan onderzoeken, wat de berigten van
damis bejielsd hebben Om hier in wel
te flagenzal het niet ondienftig wezendat
wij vooraf het volgende opmerken
Voor eerstphilostratus heeft niet
Hechts in't gemeen de bronnen, waar uit hij
gefchept heeft, ontdekt, maar ook telkens vrij
naauwkeurig vermeld, wat hij in dezen engee-
nenvond. Immers aan het einde van het twaalfde
hoofddeel des eerflen hoeks zijne uittrekfels
pit maxïmus aegiehsis eindigende, zegt
hij