ijl j. h. lotze en h. w. tijdeman,
«ij tegen deze zeggen op de eerfte geheel
niet kan terug flaan, is hoogstnoodig.
Voorheen toch had olearius (proleg.
p. XXXIV.} met al te groote zwakheid en
dit hemelsbreed onderfcheid uit het oog ver
liezende zijne vrees geuitdat het van wege
die zeer fchadelijke toepasfinghoogstgevaartijk
Ware, de wonderen, welke van apouoniüs
Yerhaald worden, wat den grond dier daadza
ken aanbelangt, aantenemen, maar ze tevens,
met eenige ouderen en laterentoe te fchrij-
ven aan Duivelskunst, of met andere nieuwe-
renze bloot natuurlijk te verklarenen laatfte-
lijk, na dat wieland in de fraaije fiftie van
zijnen Agathodamonvooral ook de natuurlijke
meestal zeer ongedwongeneen waarfehijnlijke
verklaring der wonderverhalen, door bamis
befchrevea, en door p-hilostratus over
genomen of aangevuld, had opgegeven, heeft,
een Duitsch Godgeleerde Doctor ja Hoog
leeraar der Godgeleerdheid, joh. phil. g ab
ler in 't uittrekfel 't welk hij in zijn neues
Theol. Journal(IX B. 3. ft.} van 't werk van
wiel a nd gaf, eerst, (f.221.} gezegd, als iets
dat van zelf fprak, dat deze voortreffelijke
proeven van zeer natuurlijke verklaring van
dam is wonderberigtenvoorzeker wel na-
gevolgd zouden worden bij foortgelijke won-
der-