Jg6 J. H. L8T2E EN H. W. TIJDEMAN, foor eerstde berigten nopens jeïus in de Evangeliën zijn met de daad van hun ver vaardigd gewordenop wier naam zij gaan,-— IQat de vier Evangelisten werkelijk de levens, gefchiedenis van christus hebben gefchre, ven, is het eenparig getuigenis der grijze oud heid, dat meermalen zoo uitvoerig als over-; tuigende is betoogd geworden yWat po-, gingen men ook heeft aangewendom dit ge, tujgenis te ontzenuwen, ze zijn altijd mislukt, zelfs de jongden;-bij welken ten gronde ligt de fteliingdie door geene historifche be wijzen is geftaafd dat ze uit een gemeen, fchappelijk werk (Ur - Evangelie) ontdaan zijn, bewijzen dat het algemeen gevoe len der Christenheid fteunt op gronden, die te echt zijn, om door losfe gisfingen, wille keurige redeneringen en verkeerde voorfteliin- gen, of, om rond uit te fpreken, verdraai; in- gente kunnen worden omgewroet C z). Kan men zulks zeggen van de berigtenwaarop thi- xostratus zich grondt? Wie was d amis, die van apoleonius zoo veel verhaalt? Nie- jnandkent hem.Hoe weten wij, dat bamis wcr- Verg. Lot ze t. a. p. BI. &c. (z) Nog onlangs heeft dit bewezen de Rectttjent, van Eick- fcorns Einleitung in das N. B. in de Allg. Litteratuur zeit. 1805. en, onder de onzen de. waardige Grove in de Verftr. Gedacb tenlïe. fiukje.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 230