(_lz) Zie alle- deze argumenten Confp. iiiflar. Cril, 8-2 OVER BE HOEKSCHE te verklaren waren." (JCogita factiones hitte quodammodo expl'tcdnias(bz). 39- Getoetst en Zoo groot zijn de verdiensten van den Heer kluit, en deszelfs ontdekkingen, omtrent de oude Gefcbiedenis en Staatsgefteldheid dezer landen zoo gewigtig, en meestal voor onpartij- digen zoo voldoende bewezendat men het ons-niet euvel nemen, ja zelfs ten pfigt rekenen zal, dat wij dit zijn gevoelen,- zoo herhaald en Heilig voorgedragen en aangedrongen, en 't welk door de opeenltapeling van alle deze voor beelden zoo fchijnbaar wordtwanneer wij (gelijk wij reeds boven aanduidden,) ons met het zelve niet kunnen vereenigen, nogthans ftuk voor ftuk eri volledig nagaan, toetfen en wederleggen, t. Op 't eerst aangevoerd gezegde der Kabel- jaauwfehert, merken wij kortelijk aan, (en deze aanmerking past ook op de leer van phi- lippus h leydis): dac zulks wel perfoneel op Margaret aen federc op Jakaba, en vaii ouds ook van Adagezegd en waar kon wezen; zonder nog te bewijzen, 't welk hier de ftel- ling isdat men aan deze Vrouwen 't regt der p. LXXVill— LXXXV.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 404