C 16 3 dat ik de eer heb, deze waarneming aan hèc zelve aantebieden waar bij ik het prepa raat, waarvan bij de opening van het lijk melding gemaakt is ten gefchenke gezon den heb zoo om der waarneming duide lijkheid bijtezetten, als om het kabinet vart het Genootfchap met eene andere zeldzaam heid te verrijken.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 454