J. CANTZLAAR OVER EEN
papier is vastgemaakt, zoodanig dat hetzel
ve in het vervolg gemakkelijk kan worden
afgenomen.
Men hangt den toeftel nu naast eenen be
proefden kwik-Thermometer, op eene plaats
waar de lucht aan geene fpoedige verande
ring van temperatuur onderhevig is en dus
het best in eenen Kelder na hier twee of
drie uren verbleven te zijn teekent men
op het aangehechte papier de plaatswaar
het gekleurde Vocht ftaat en daar nevens
den graad door den kwik-Thermometer aan
gewezen.
Vervolgens brengt en hangt men beiden in
de opene lucht en doet dezelfde waarne
mingen bij den opgang der Zon en des
namiddags ten twee uren; telkens weder den
ftand van het gekleurde Vocht, en den graad
des kwik-Thermometers aanteekenende.
Des winters kan men op dezelfde wijze te
werk gaan in een warm vertrek zorg dra
gende geene aanteekening te doen dan
wanneer men ziet dat het Vocht in eenigen
tijd niet van ftand verandert want daar
deze thermometer zeer veel gevoeliger is
dan die van kwik zou men daarop niet
lettende min juiste bepalingen bekomen.
Het