C 123 eene zittende geilalte. De pols is klein en rasde eetlust bedorven of belemmerdhier door verliest de lijderes al langzaam haar voorgaande frisfe kleur en gedaante di» haar bij den eersten en tweeden trap der ziekte beftendig was bijgebleven en haar ge- brek van eene uitftorting van water in den 5, buik of in eenig ander ingewand dat tot het leven behoortdeed onderfcheiden. Het aangezicht de borst en de armen verma- geren en droogen als uitde beenen die bij een waar buikwater zoo ligt opzwellen en dik worden droogen insgelijks uit en worden niet dan op bet laatst der ziekte wanneer het vocht uit het zakgezwel in het bekken ioopt, dik, en dit is in het begin van het gebrek almede een teeken dat het- zelve van de eigenlijke waterzucht onder- fcheid. Zoo het zakgezwel dik en fterk is en de blaasgezwellen zich na binnen ontlas- ten zonder dat iets van dezelve na buiten loopt of zich in het bekken of de holte des buiks uitilort dan kunnen deze lijderesfen vele jaren met eenen affchuwelijken dikken buik leven maar zoo zich het vocht uit den doorgebroken zak of uit de (lijm en wa- terblazen in het bekken of in de holte des j3 buiks uieftort 3 dan is de toevloed na het 13 zak-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1818 | | pagina 500