107
gedaante bezit, waarvan de lengte omtrent vijfmaal de breedte
overtreft,
3°. dat het landwater nooit hooger mag stijgendan 7 0
of 80 duim boven laagwater
4°. dat de sluis ongeveer op het midden der lengte van
den polder ligt, zoodat eene behoorlijke waterleiding van de
beide einden des poldershet water geregeld naar de sluis
voert, terwijl voldoende dwarsslooten(in de breedte des pol
ders gegraven) op die waterleidingen uitlozen,
5°. dat de sluis niet verder dan 150 el van den vrijen
stroom afligt, en hare kil, of buitengeulruime gemeenschap
met dien stroom heeft, en
6°. dat de bovenkant van den onderslagdorpel der deuren
50 duim beneden gewoon laagwater is gefundeerd, en de sluis
tusseben hare fronten eene lengte bezit van ongeveer 20 el,
dan leert de ondervindingdat zoodanig eenen polder vol
staan kan met eene sluis ter wijdte van
0,40 el voor 250 bunders,
0,65 500 n
1,10 a a 1000 ii
1,55 a a 1500 a
2,00 n ii 2000 a
2,90 ii n 3000 a
en voots, voor elke 500 bunders meerder oppervlakte, 45
duim grootere opening.
Ik geloof dat het niet overbodig kan geacht worden, indien
ik mij veroorlove hierbij nog te voegen: dat zoodra eene af
waterende sluis meerdere wijdte behoefde dan 4 el, ik, in
mijne vroegere ambtsbetrekkingdat gebouw niet meer uit
éénmaar steeds uit twee openingen of kokers heb doen be
staan, doch daaraan alsdan te zamen 50 duim meerdere wijdte
heb gegeven dan voor één koker noodig wasten einde daar
door te gemoet te komen in de verminderde uitstrooming door
2 kokers; veroorzaakt deels door meerderen tegenstand of
wrijving langs vierin plaats van langs twee sluiswanden