109
verlanding (verzanding of opslijking) blootgesteld zou zijn
en mitsdien niet op een' aanwinnenden oever,
i. dat de sluis niet blootgesteld mag worden aan de bewe
ging der golven; vermits de deuren alsdan, gedurende den
sluisgang, aan gestadig sluiten en openen, met den op
en afloop der golven onderworpen zouden zijn, waardoor
het zoogenaamde kloppen veroorzaakt wordtiets dat
hoogst nadeelig voor de deurenvoor het sluisgebouw en
voor de afwatering zelve is,
c. dat de sluis aan het laagste gedeelte eens polders moet
gebouwd worden, om dat daarheen het landwater natuur
lijk afvloeit, en
(l. dat veelal een' polder het best geholpen is, (indien alles
voor het overige gelijk staat), zoo de sluis in den mond
eener opene haven, of in den buitenmond van een door
sluizen afgesloten kanaal kan worden gelegd.
3do vraag: „de capaciteit te bepalen, welke aan een afwate-
ringskanaal behoort te worden gegeven."
De theorie en ondervinding leeren:
1°. dat in het algemeen zoodanig kanaal aan het achter
eind des polders, dat is aan haren oorsprong, geene meer
dere diepte behoeftdan 20 of 25 duim beneden de laagst
gelegene landen aldaar, en geene meerdere breedte dan 25
of 30 duim in den bodem, doch dat de bodem van daar af
geregeld naar de afwaterende sluis moet verdiepen en verbree-
denzoodat het afwateringskanaal bij de sluis ten minste
dezelfde diepte als de sluisvloer en vijfmaal de sluisopening
tot bodemsbreedte verkrijgt; en dat zoo het naderhand mogt
blijken, dat dit kanaal geen vermogen genoeg bezat, om het
afgetrokken water door de sluisgedurende den sluisgang
tijdig genoeg te kunnen aanvullen, men daarin op de eene
of andere wijze behoort te voorzien, hetzij door het afwate-