37
en klassike letteren, hiervan heeft de beschouwing zijner
werken ons overtuigd, en 't blijkt ons ook daaruit, dat hij
onderscheidene jongelingen met gelukkig gevolg voor het aca
demisch onderwijs heeft voorbereid. Ook in de meest be
kende nieuwere talen was hij zeer bedreven. En vooral ook
was hij ervaren in de kennis der moedertaal. Hij had
echter een' afkeer van woordenzifterij en slaafsche banden.
Ook op dit terrein wilde hij zichzeker niet teugelloos, maar
liefst los en vrij bewegen. Wat hij eens tot mij sprak was
zijn' innige overtuiging: „De taal moet ons, niet wij moe
ten de taal dienen."
Dat zijn' kennis veelomvattend wasook dit is noodeloos
nog aan te roeren. Toch moet ik ten bewijze nog bijbren
gen niet alleen zijne bedrevenheid in aardrijks- en natuurkunde,
maar ook in heraldiek, numismatiek, landbouw, architectuur en
zelfs vestingbouwkunde; ja eens hoorde ik hem, ofschoon hij
waarschijnlijk nooit een beest gedood heeftals een ervaren ja
ger over de jagt medepraten. Menig bouwplanook van scho
len, is van hem uitgegaan en verbeterd, en hij plag het met
zekeren trots aan te wijzen, hoe zijn' vroeger sombere en
onbewoonbare pastorie door zijne waarlijk schrandere plannen
in een fraai, luchtig, ruim en wèl ingerigt woonhuis was
herschapen. Het behoeft niet gezegd te worden, dat bij dat
alles ook zijn uitnemend geheugen hem zeer te stade kwam.
Hij zag het gaarne, dat ook anderen, als ter ontspanning,
een bijvak ter hand namen. Nooit zal ik vergeten, dat
hij mij, na langdurige gesprekken over theologie ik was
toen reeds proponent eensklaps vraagde: „Wat is uwe
liefhebberijstudie." En toen ik daarop aarzelenden gewis
vermetel genoeg, antwoordde ik, die nog maar mijn' eerste,
wankele schreden gezet had in het voorportaal der wetenschap
toen ik daarop durfde antwoorden: „Oudheidkunde en
geschiedenis," toen zag ik een' glimlach spelen om zijn' wij
zen mond en ik dacht vernietigd te zullen worden. Doch
neen, geen hard, geen verpletterend woord kwam over zijne