BEENDEREN VAN DEN MAMMOUTH EN VAN HET UITGESTORVEN RUND, OI'GEVISCHT IN DEN OiMTREIC VAN ZEELAND. MEDEGEDEELD DOOK J. G. DE MAN, Med. Doet In de maand Junij van het jaar 1874 kwamen een paar Arnemuidsche garnalen-visschers met een groot opgevischt dijbeen te Middelburg op het stadliuis, met het doel den burgemeester verlof te vragen om met dat vreemde been bij de ingezetenen rond te gaan. Ik was toevallig op het stadhuis en daar ook ik getroffen was door de grootte van dat femur, besloot ik het, aanstonds maar aan te koopen voor de verzameling van het Zeeuwsch genootschap der wetenschappen. Een der visschers zijn naam was Weijnnand, hij woonde te Vlissingenen in zijue nabijheid vischte de schuit van den Arnemuidschen vis- scher Joris de Gruiter, had bespeurd, dat er aan zijn net een zwaar voorwerp bleef hangen. Het gebeurt wel meerdat de netten in de diepte ergens aan vast blijven zitten; men dacht aan planken of balkendoch het bleektoen men het ligchaam met haken had opgehaalddat het was een ongewoon groot been. Op die wijze vond men in Mei en Junij achtereenvolgens een scheenbeen, eene ellepijp, een hoorn en eindelijk het boven vermelde dijbeen. Ik vernam laterdat men nog een stuk van

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1878 | | pagina 347