NEHALENHIA.
DOOR
Dr. J. PIJNAPPEL G z.
In het begin van onze, jaartelling woonden in liet zuidelijke
gedeelte van ons land en liet noordelijke van België de Me-
napiërs, een Keltische volksstam. Yeilig in hun wouden en
moerassen (vgl. Merwedemirc-widud. i. donker woud) be
kommerden zij zicli weinig om de Romeinendie van hun kant
tevreden waren uiet ze nu en dan door invallen in ontzag te
houden. Daar zij vroeger ook aan de overzijde van den Rijn
gezeten waren geweestmaar door de Germanen van den stam
der Sueven van daar over de rivier waren teruggedrongenzoo
schijnt het wel dat de aandrang van deze hen uit Noord-
Brabant meer en meer naar liet westen heeft doen trekken.
Later treffen wij hen nog in Ierland aanimmers wanneer wij
liet er voor houden mogen dat de Menapiërsdie daar voorkomen
dezelfde waren als die vroeger in Brabant woonden. Al naar
mate zij westelijker trokken zullen de Sueven de streken bezet
hebbendie gene hadden verlaten.
Van Zeeland vernemen wij in dien tijd nog niets. De toe
stand van liet land schijnt er alle bewoonbaarheid te hebben
uitgesloten. Doch hierin kwam allengs verandering. Bij hun
terugtrekken voor de Sueven kon het wel niet anders of de-
Kelten moesten zich tevreden stellen met wat zij vonden en
eenmaal in de Zeeuwsche eilanden gezeten zullen zij er hun
toestand hebben weten te verbeteren. Maar ook de Sueven
breidden zich steeds meer westwaarts uit en vonden er hunne
Archief VII». dl., ls,e. st. 15