6 De quintessens van dit schrijven is, naar het mij voorkomt, deze: Cats gaat in op Blijenburg's voorstel, dat er officieel eenige gedeputeerden door de heeren van Dordrecht naar Mid delburg zullen worden afgevaardigd om hun verlangen aan de vroedschap aldaar voor te dragen. Een eigenaardigen indruk maakt de verklaring van Cats een verklaringdie tegenwoordig een fatsoenlijk man beneden zijn waardigheid zou achten, dat dit geen manoeuvre van hem is om in Middelburg zijn positie te verbeteren. Hij heeft niets anders voor «als in alle oprechticheyt ende goede trouwe //daerin te handelen, buyten insichten van eenige gesochte //voordeelen alhier, ofte andere selsaeme streken, die God de "heere weet van mijn voornemen niet te wesen." Al is het misschien onbillijk hier dadelijk met een //qui s'excuses'ac- cuse" klaar te staan zoo mag er toch wel even aan herinnerd wordendat Cats lang niet wars was van het aardsche slijk en daarom allicht des te eerder er op gesteld zijn reputatie als vroom en rechtschapen burger te handhaven. Bluknburg heeft Cats' antwoord aan den .Dordtschen Oud- raad overgebracht, die hemzelf en den thesaurier Cornelis Back Jacobszoon als gedeputeerden aanwees. Cats noemt in een aanteekening op zijn //Twee en Tachtighjarigh leven" als «heeren des gelast" Bax en Blijekbuegh. Maar aange zien het volgende archiefstuk uitwijst, dat Blijenbürg een thesaurier tot collega had, en bovengenoemde Back van 1619 tot 1626 dat ambt bekleedde, terwijl een Bax als zoodanig niet voorkomtheeft Cats' geheugen hem stellig hier een beetje in den steek gelaten Wet en Raad van Middelburg waren niet van zins hun pensionaris zonder meer af te staan. Twee reizen moesten de Dordtsche afgevaardigden ondernemen in Januari en Februari l) Een sterker staaltje van Cats' vergeetachtigheid, toen hij zijn Twee en tachtighjarigh leven schreef, geeft J. C. Frederiks, Jacob Cats en zijne om geving, (Oud-Holland 1889, hl. 172/173).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1912 | | pagina 61