178 Plinius gewag maakt in liet hoofdstuk over de groenten in liet achttiende boek. I hm paarden zijn hoog van bouwmaar zeer traag en men kan ze met den teugel moeilijk op onze manier sierlijke bochten laten maken; overal in de Nederlanden gebruikt men ze voor den landbouw en voor den wagen in de plaats van ossen. Bij wijze van brandhout graven zij een soort van zoden uit van zwarte poreuze aardedie zij overal op de eilander) zelf uitsteken. Deze stapelen zij in rijen boven elkaar in den vorm van een brandstapel en wel met zoodanige tussohenruimtendat zij den wind vrijen toegang verleenen en in gedroogden toestand gemakkelijker vlam vatten, waarvan Plinius melding maakt in het tweede hoofdstuk van het 16e boek zijner Naturalis Historia; en verkeerdelijk leest men daar ter plaatse, dat er voor het vuur gebruik wordt gemaakt van „lotum" inplaats van „lutum" en hij spréékt daar ongetwijfeld van deze eilanden. Ze gebruiken dit (d. w. z. deze turf) om zout te zuiveren2) want uit Zuid- Prankrijk wordt al het zout ingevoerd in ruwen vorm; hier wordt het wegens den overvloed van die aarde gezuiverd en verhandeld aan de volken in de Nederlanden en die over den Rijn. De dijken, waardoor zij zich tegen de golven der zee be schermen, beleggen zij zoo netjes met stroomatten, dat deze, behalve dat ze de dijken steviger maken, er ook ter versiering op schijnen aangebracht te zijn. Op enkele punten dier dijken 1) „Op de hier bedoelde plaats (1ste niet 2de hoofdstuk) leest men thans inder daad luturn. Plinius' beschrijving betreft waarschijnlijk de kust van Oost-Fries land" (Kan). De Italiaan doelt hier op de in de volgende noot vermelde derrie of darinck. Het uitgraven hiervan is later telkens door de Staten gestrengelijk verbodenomdat dit de zeedijken te veel ondermijnde. Om brandstof te krijgen mocht men dan 's Heeren wegen voor zijn huis met hoornen beplanten. 2) „De voorstelling hier door den schrijver van de zoutwiuning gegevenis onjuist. Niet het ruwe zout van Spanje en Zuid-Frankrijk werd ingevoerd om daarna met behulp van turven gezuiverd te worden maar de zouthoudende veenlaag, derrie of darinck genoemdwerd in turfvorm verbrand en uit de met zeewater be sproeide asch zout gewonnen, Later heeft het geïmporteerde zout dit zoogenaamde zei of zilzoudt verdrougeu. Zie BoxhornChronyck van Zeeland, hl. 113 en 114." ^Kan). Men kan ook vergelijken de uitvoerige beschrijving der Zeinering in P. K. Dommisse, Oud-Vlissingeu Zeeuwsch Archief1910 blz. 49 vlgg.) Vreemd is, dat de in Plinius' zoo doorkneede briefschrijver hier niet aanhaalt

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1913 | | pagina 222