10
1625/1626: „over liet schilderen van het cleene toorenken van
de Oude kerke". Het werd afgebroken den 30 Augustus 1751.
9. De merkwaardigste ontdekking is deze. Na den brand
kwain aan de westzijde van ieder der twee transepten, naast de
zichtbare doch geblindeerde, nog een geblindeerde lichtopening
te voorschijn, waartegen de zijwanden van de eerste noorder- en
zuiderkapellen aansloten.
Dit geeft te kennendat de kapellen jonger zijn dan de
transepten en de ramen ter wille van de kapellen zijn geblin
deerd. Dit wordt bevestigd door de navolgende waarnemingen.
De gootlijsten en ook de ramen van de noord- en zuidmuren
oost van de beide transepten zijn hooger dan die west van deze
transepten aangebracht zijn. Denkt men de kapellen weg en
een muur langs de scheidskolommen, dan staat deze in de rooilijn
van de muren oost. van de transepten. Zoo krijgt men voor de
ramen oost en west van de twee transepten gelijke hoogte. De
oorspronkelijke bouw.
Beschouwt men de foto's van de kerk, vóór den brand ver
vaardigd, dan ziet men een knie in het dak, juist waar de
scheidpilaren der kapellen het dak steunen.
Merkwaardig is ook, dat deze pilaren van baksteen zijn op
getrokken, terwijl de scheidpilaren der beuken van zandsteen
zijn gebouwd.
Uit dit alles besluit ik, ter rectificatie van mijn werk „De
Ambachtsheerlijkheid enz. blz. 216 tot 219" dat de kerk
wel oorspronkelijk in 1308 gesticht is en in of omtrent 1490
is herbouwd met toevoeging van twee transepten; maar dat de
tien kapellen eerst dagteekenen van 1558 het jaartal in het
sluitstuk van de tweede noorderkapel en dat bij het bouwen
van die kapellen de bovenvermelde ramen in den westgevel der
transepten geblindeerd zijn.
Om deze kapellen te maken moest men de muren verzetten
en om nu de ramen niet al te laag te doen komen, liet men
de daken der beukenzooals ze warenmaar maakte die der
kapellen minder glooiend, waardoor de knie ontstond.
De bronnen, waaraan ik de gegevens der aanteekeningen bij
de grafschriften ontleende zijn