64
abusievelijk vermeldt, doch op 14 April; „de kerkelijke commissiën
van O. en W. Indië worden zoo ingericht, dat in beiden nu de
twee oudste aftreden" van nu voortaan zouden ieder jaar twee
nieuwe commissieleden worden benoemd, zoodat men slechts 3
jaren zitting had. l)e reden dezer verandering wordt niet opge
geven; deze kan zoowel vrees zijn geweest voor al te grooten
invloed en macht van de Commissie boven de Classis, als ook een
overweging van billijkheid, dat niet enkelen de lasten alleen en
altijd hebben te dragen. Tevens werd toen bepaalddat de overige
leden der Classis de vergadering der Commissie mochten bijwonen
en advies geven, docli niet stemmen.
Op den l"en Augustus 1646 viel het besluit een rooster te
inaken van de deputaten, die telkens voor drie jaren werden aan
gewezen; ieder lid der Classis zou alzoo op zijn beurt lid der
commissie zijn, terwijl begonnen werd met de oudsten in diensttijd
in de Classis, d. i. van den tijd af van de onderteekening der
formulieren. Iteeds enkele maanden later, n.l. 31 Januari 1647,
wilden sommigen in deze regeling verandering brengen (misschien
uit overweging, dat niet alle leden der Classis voldoende met
Indische zaken op de hoogte warenen te groote wisseling in de
leden van een commissie niet dan storend in het verrichten der
werkzaamheden werken kan), en stelden zij voor, een permanente
commissie te benoemen; doch de Classis besloot te blijven bij
het op 1 Augustus 1646 bepaalde.
De notulen dezer Commissie ad res Indicas beslaan slechts twee
quarto deelen, en nog 250 bladzijden in een derde boek. Be
halve de kortheid der notulen laat ook de inhoud veelte wensclien
over; de acta zijn eigenlijk niet veel meer dan zeer korte aan-
teekeningen; zelfs een résumé van de brieven, die uitgingen en
inkwamen, ontbreekt 2); ja, de brieven worden niet eens vermeld;
zoodat de arbeid uit deze acta alleen onmogelijk kan gekend
worden. Een zeer groot brievenboek met eenige andere bescheiden
1) Acta der Classis op 14 Apriluitgegeven door N. A. de Gaay Fortman,
Tijdschrift voor Geref. Theologie, afl. 11 en 12, 1892.
2) Van Boetzelaer, a. w. hl. 94.