78 niet toelaten tot het Avondmaal en den predikdienstof hij moest openlijk leed betuigd hebben." Op 23 April 1654 ontving echter de Classis een schrijven o. a. van den schoonvader en den schoonbroeder van ds. Appeldoorn, verzoekend de herstelling van laatstgenoemde in O. I., „waar hij ongelijk geleden heeft." De Deputati ad res Indicas zouden de zaak nogmaals onderzoeken, doch maakten geen haast. Daarom werd op 1 Oct. van datzelfde jaar, naar aanleiding van een schrijven van ds. Appeldoorn zelf om herstelling in de O. I. Kerk en ontslag van censuur, nogmaals de zaak aan de deputaten opgedragen. Deze rapporteerden 12 Nov., dat ds. Appeldoorn wel kwaad gedaan had te Batavia, gelijk reeds in 1652 was onderzocht en meegedeeld op de Classis, die dit scheen vergeten te hebbenen dat hij eerst leedwezen moest betuigeneer hij opnieuw kon toegelaten worden. Herhaaldelijk komt deze zaak nu verder ter sprake, o. a. 16 Nov. en 3 Dec. 1654, en hiermede in verband ook zijn suspensie op Amboina; onder laatstgenoemden datum toch lezen wij „Verschillende stukken rakende de suspensie van ds. Appeldoorn op Amboina. De Classis laat de zaken van Batavia nog opzij waarheen de kwestie der suspensie is gedefereerd door de Classis van Amboina; maar oordeelt, dat de grond der suspensie nietig is, dat hij is een zeggen van ds. A., dat hij zijn collega Hartosh „publijckelijk in de volle gemeynte soude tegenstaan ende repro- cheeren, indien hij in de beurt van ds. A., toen gedetineerd bij de politieke Overheid, optrad" welke beschuldiging slechts op één getuige stond." Amsterdam, die van het geval hoorde, mengde er zich ten slotte in. Deze kerk trad al zeer arrogant op, doch werd door de Classis Walcheren terecht gewezen. De acta vermelden de toe dracht als volgt: 20 Mei 1665. Amsterdam roept tegen 7 Juni de Classis W. op, om te handelen over de zaken van Appeldoorn en Panther. Walcheren zendt Anselaerius met de boodschap, dat zij wel inlichting wil geven over deze kwesties, maar dat Amsterdam de behandeling der zaak aan W. moet laten. Tevens moest A. verzoeken„dat de Cl. A. geliefde onze gedeputeerden te eischen

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1915 | | pagina 126