101
voornaamste is geweest. Van het onderzoek der kust maakte
Boom een rapport op, dat door den lieer C. de Waard is uit
gegeven in het Archief van het Zeeuwseh Genootschap der Weten
schappen van 1912 en dat door de vele toelichtingen, die deze
er bijgevoegd heeft, eene zeer belangrijke bijdrage levert tot de
geschiedenis der dijkage van Walcheren.
In 15B7 stelde hij met nog vier anderen een onderzoek in
voor het stadsbestuur naar de diepte der nieuwe haven benevens
van Jonker-Eransen-gat, zooals toen het Sloe werd genoemd. Op
grond van het ingeleverde rapport, werd aan verschillende schippers
en andere belanghebbenden opgedragen middelen te beramen om
de diepte te behouden, zoowel vóór Arnemuiden als vóór het
kasteel Rammekens.
In 1563 behoorde hij, mede als dijkgraaf, tot eene commissie,
aan welke opgedragen werd het opmaken van een plan voor een
dok aan het einde der haven en ook tot eene commissie van
onderzoek van een dijk te Vlissingen.
Op het gebied der versterkingskunst was hij in 1546 te Mid
delburg in voornaam gezelschap geweest. De artillerie-meester
van den graaf van Buren was hier anderhalf jaar werkzaam om
een patroon te ontwerpen, „hoe men de stad zou fortificeeren
tegen de vianden." Aan Boom werd toen opgedragen om o. a.
met den heer van VeereAdole van Bourgondië naar Biervliet
te gaanom de fortificatiën en het nieuwe blokhuis te bezichtigen.
Hij maakte twee dubbelen van de kaarten, die van de ontworpen
fortificatiën van Middelburg waren gemaakt. Een paar jaar te
voren had hij eene kaart van het eiland Walcheren vervaardigd,
om aan te toonen, hoe Middelburg tusschen Vlissingen en Veere
gelegen was. Hij wordt bij betalingen steeds busschieter genoemd,
welke titel aanduidt, dat hij de opperste was bij de behandeling
van het grof geschut. Tot wanneer hij die functie vervuld heeft
blijkt niet. Den 2 Juli 1542 benoemde het stadsbestuur eene
commissie om met hem af te rekenen wegens hetgeen hij nog te
vorderen had. Die afrekening moet niet vlot gegaan zijn, want
een jaar later werd hem gelast de sleutels, die hij nedergelegd
had, weder op te nemen, tot bewaring van de stad. Er haperde
toen wat aan de goede verstandhouding tusschen het stadsbestuur