114 herinnering te brengen, wat onder een willig decreet verstaan werd; de onwillige decreten daarentegen kunnen buiten beschouwing blijven. Wanneer oudtijds de verkooper van een huis geen borg kon of wilde stellen, dat het goed hem in onbezwaarden eigendom toekwam en de kooper vreesde, dat later derden hem zouden komen lastigvallen met de bewering, dat er servituten of renten op het huis rustten, dan werd bedongen, dat het verkochte den kooper geleverd zou worden bij willig decreet van het provinciale hof of van de rechtbank der plaats, waar het goed gelegen was. Allen, die meenden eenige aanspraak op het huis te kunnen doen geldenwerden dan bij drie achtereenvolgende kerkgebodendie door aanplakking en voorlezing werden gepubliceerd, opgeroepen om hun vorderingen bij het gerecht in te dienen, op straffe, dat na het verloopen der termijnen aan de houders van nog niet overgelegde pretentiën een eeuwig stilzwijgen zou _worden opgelegd en het huis bij akte van purge zou verklaard worden ontlast te zijn van alle niet tijdig geldend gemaakte aanspraken. Bij deze zelfde akte werd dan de verkooper onterfd en de kooper veilig in het goed geërfd, gevestigd en gedecreteerd. Geheel iets anders echter dan dit nuttige instituut der willige decreten was het, dat in het voorjaar van 1674 de gemoederen bezighield in het dorp Hoek, gelegen in het ambacht van Terneuzen. Er gingen geruchten, dat eenige vrouwelijke inge zetenen „hun souden behelpen met de snoode ende duijvelsche practijcke van tooverije" en dat zij door haar griezelige kunsten reeds twee personen hadden om het leven gebracht. De betichten deden volstrekt geen moeite om zich hooghartig te stellen boven de praatjes der buurvrouwen. „La calomnieVous ne savez guère ce que vous dédaignez," laat Beaumarchais in „Le Bar bier de Seville" Bazile tot Bartholo zeggen, en hij mocht er over medesprekenNiet slechts leed haar omgang met de andere inwoners onder de zaak maar de aantijgingen brachten zelfs haar leven in gevaar. Immers nog in 1675 requestreerde het par lement van Rouaan bij Lodewijk XIV om hem te bewegen niet al te dikwijls gratie te verleenen aan ter dood veroordeelde heksen en toovenaars, en eerst in 1691 verscheen het werk van Balthasar

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1915 | | pagina 162