116
eigenlijke beraadslagingmaar vermoed mag wordendat niemand
precies wist, wat er in geval van purge gedaan moest worden
en dat men daarom besloot de zaak maar te behandelen op de
wijze van een willig decreet, waarmede men beter vertrouwd was.
Hiermede is dan tevens verklaard, waarom de stukken werden
ingeschreven in het deel, waarin zij nu ook het meest op hun
plaats waren, nl. de decreetrol.
Onmiddellijk werd de eerste publieke citatie opgesteld en uitge
vaardigd, waarbij ieder, die iets ten laste van de bedoelde vrouwen
wist in te brengen, werd opgeroepen om dat vóór 7 Juni 1674, met
overlegging van bewijsstukken, te komen bekend maken aan den
magistraat, die daarop tegen de verdachten zou procedeeren, of,
indien er niemand opdaagde, aan de vermeende tooverheksen voor
nemens was te verleenen akte van onschuld, met bedreiging van
straf tegen allen, die daarna de vrouwen nog zouden willen betich
ten. Vóór 7 Juni verscheen er geen aanklager en ook na de tweede
en derde citatie hielden de kwaadsprekers zich angstvallig schuil.
Eerst op 6 December werd een vierde dagvaarding, ex superabun-
danti, aangeplakt en ook hierop volgde geen beschuldiging. De
vormen, in gebruik bij de materie van willig decreet, werden nauw
keurig in acht genomengeheel alsof een verkocht huisin plaats
van de gewaande toovenaressenvan lasten moest worden gezuiverd
en de besproken vrouwen konden derhalve niet persoonlijk om de
akte van purge verzoeken maar de predikant en de gedeputeerden
werden opgeroepen om dit voor haar te doen. Op 31 Januari
1675 werd de gevraagde akte verleend, waarin de vrouwen echter
zelf als de verzoekers worden voorgesteld. Zij luidt als volgt:
„Wij Burgemeester ende Schepenen der steden ende ambachten
van Axel ende Neusen, geleth hebbende op het versouck van
Lijsbet ende Cornelia Amelinck mitsgaders Cornelia ende
Dy na Olfaerts alle wonende op Neusenambacht, hoe dat bij
affectie van drij destinckte mitsgaders noch een ex-suprabondante
citatie ider was gedachvaert ten fijne soo yemant iets wiste in te
bringen tot beschuldinge van voormelte persoonen, dat se hun
souden ofte connen behelpen met de snoode praetijcke van tooverije,
dat lietselve mochte werden bekent gemaeckt aen ons Burgemeester
ende Schepenen voornoemt, ofte andersints dat voornoemde per-