XVIII
voorstellingen en het jaar 1734, in mahoniehouten lijst, welke in
die kamer bijzonder op hare plaats is.
Het verslag der conservatrice Mej. A. M. de Man, die met
October 1914 als conservatrice optrad, luidt als volgt:
„Toen in het najaar 1914 het eervolle verzoek tot mij kwam
het conservatorschap voor de ouderwetsche kamer en de daaraan
grenzende boerenkamer te willen op mij nemen, heb ik geaarzeld
aan dit verzoek te voldoen. Niet alleen ben ik overtuigd, dat
aan de vervulling van deze opdracht een uitgebreide kennis van
volkskunst noodig is, die mij ontbreekt, maar mijn grootste
bezwaar betreft, de onmogelijkheid de teere wassen poppen der
boerenkamer, die dagelijks aan stof en licht zijn blootgesteld,
tegen achteruitgang te vrijwaren.
„Als schenkingen ontving deze af deeling na October 1914 de
3 volgende voorwerpen:
„Een oude boereurouwjas, geschonken door Mr. J. Loelf te
Koudekerke.
„Een zijden omslagdoek, vroeger in het land van Axel in
gebruik, geschonken door den Heer C. W. Dhuy.
„Een lappendeken, z.g. bedelaarsdeken, geschonken door de
dames Janssen te 's Gravenliage."
De door Mej. de Man geuite klacht omtrent de blootstelling
der poppen aan stof en licht, wijst inderdaad op eene schaduw
zijde, welke zich ook in andere musea voordoet, maar neemt
niets weg aan het feit, dat het conservatorschap aan geene betere
handen kon zijn toevertrouwd.
De collectie porselein en aardewerk onderging geene
verandering.
De ethnographische verzameling ontving (behalve het
op blz. Y vermelde legaat van Mej. Marie Eokker) de volgende
voorwerpen
1. een model van eene Banjermasinsclie prauw;
2. een Javaansche regenscherm;
3. twee mandaus, wapens in gebruik bij de Dajaksehe kop
pensnellers in de binnenlanden van Borneo, (met het groote mes