43
een voor het Oudeland t), stomme getuigen van de wispelturig
heid der zee, die hier heeft teruggeeischt wat zij elders had
afgestaan.
Ongelijk veel zwaarder echter waren de offers, welke zij van
Wulpen had gevorderd. In de eerste jaren van de vijftiende
eeuw moet het eiland tamelijk dicht bevolkt en van een vrij
aanzienlijke oppervlakte zijn geweest; een leenregister toch van
1435 vermeldt er de parochiën Vernavenkerke -)St. Lambrecht3),
Wulpen 4), voorts St. Pretatuskerke 5) en Eeimersdorp als
mede de Meester Gillis-, Bagijnen-, Kanunniken en Heijdenzee-
polders Zelfs schijnt er omstreeks dien tijd nog land te zijn
aangewonnen, want het register spreekt van „een nieuwen polre,
die men heet Cavenclaet in de parochie van sinte Lainbrechts in
Wulpen" 8). Maar ongeveer tachtig jaar later had de toestand
zich volkomen gewijzigd. „Wulpen (leest men in een bericht
van 1514) wordt van dag tot dag al meer en meer bedreigd,
bereids vier dorpen en meer dan 400 gemeten lands aan de zuid
kust zijn door het water verslonden" en in April 1518, toen
een nieuw transport of kohier werd vastgesteld voor den omslag
van de belastingen over de kwartieren en parochiën van het Brug-
sclie Vrije, was de „parochie van Wulpen geheel en al verdronken,"
zoodat „daarop geenen transport noch tax gemaakt geweest es en
(zij) uut den transporte van den Vrije (is) gelaten" 10). Een
echo als het ware van dien rampspoed klinkt ons tegen uit de
1) Afgaande op de kaart van Pouebus ben ik geneigd den tegenwoordigen zoo-
genaainden Noorddijk vóór bet Oudeland voor den omtrent 1531 gelegden inlaagdijk
te houden.
2) Gilliodts Cout. des petites villes etc. II p. 41.
3) Gilliodts a. w. p. 40.
4) Gilliodts, a. w. 11 p. 40.
5) Gilliodts, a. w. il p. 41.
6) Gilliodts, a. w. II p. 42. Mogelijk identiek met Raunboudsdorpedat
genoemd wordt in de keure van het Vrije van 10 April 1324 bij Gilliodts, a. w.
II p. 9 ss.
7) Gilliodts, a. w. II p. 40, 41.
8) Gilliodts, a. w. II p. 40.
9) Gilliodts, Bruges port de mer p. 145.
10) Ordonnantiën, statuten, edicten ende placcaerten van Vlaenderen I (Antw.
1662) blz. 561.