DANTE EN KADZAND, door Mr. A. MEERKAMP VAN EMBDEN. Als Dante en Vergilius tijdens hun hellevaart in den derden binnencirkel van den zevenden omgang den Plilegethon bereiken, blijkt deze wonderbare rivier omzoomd te zijn door dijken, die den dichter doen denken aan Vlaamsche en Noord-ltaliaansehe waterkeeringen. „Quale i Piamminglii tra Guizzante e Bruggia, Temendo il fiotto che vêr lor s'avventa, Eanno lo schermo perchè il mar si fuggia; E quale i Padovan' lungo la Brenta, Per difender lor ville e lor castelli, Anzi che Chiarentana il caldo senta: A tale imagine eran fatti quelli, Tutto che nè si alti nè si grossi, Qual che si fosse, lo maestro fêlli" Sommige commentatoren hebben op grond van deze vergelijking de waarschijnlijkheid betoogd van een reis, door Dante naar 1) Inferno XV, 412; „Zooals de Vlamingen tusschen „Guizzante" en Brugge, vreezende den vloed, die op hen afkomt, zich een beschutting maken, waarvoor de zee wijke; en zooals de Paduanen (dat doen) langs de Brenta, om hun hoeven en versterkte plaatsen te verdedigen, voordat Carinta het warme weder voelt: naar zulk een voorbeeld waren deze (dijken) gemaakt, behalve dat de bouwmeester, wie dat ook geweest zij, ze noch zoo hoog, noch zoo breed maakte". I)e vertaling van H. J. Boeken is hier en verderop vrij gevolgd. v. 1 J> KjA-tnJ

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1921 | | pagina 78