50
schade beloopen dooi' de woedende zee, Gode zij dank"
In Juni 1615 is Cornelis opnieuw te Brouwershaven. „Ick
ben den 12en deser tot Brouwershaven gecomen om ordre te
stellen in mijne saeken aldaer", schrijft hij 20 Juni 1615 aan
Lenart. „Men heeft Dincxdach voorleden den dijck van Sinte-
Christolfels Nieulant besteedt ter volder aerde ende gleuije te
brengen, die met het rijswerek sal comen te costen ontrent vijer-
tijen hondert gulden. Bingelanden van tNoorder Nieulant maken
groote rnoejte, overmits sij willen, dat ick den dijck, daer ick
op gecavelt ben geweest dese voorleden vier jaeren ende nu Meije
geëxpireert sijn, alleen soude maken ter volder aerde. lek daer-
entegen segge, dat den dijck niet wechgeloopen en is door mijn
versuijm, maer door tafvallen van den rijsberm, sonder welcken
niet mogelijck en is den tee van den dijck te houden, welcken
rijsberm vant gemeen lant moet onderhouden worden. In somma,
daer is een gescliot van thijen gulden provisioneel opt gemet
hemelsbreete geschoten, deen helft binnen 14 dagen, dander helft
Bamisse te betalen."
Onze noeste voorvaderen hebben het niet gemakkelijk gehad.
Maar welk eene voldoening smaakten zij als door hunne vlijt en
inspanning weder een stuk van de zee in vruchtbaar land was
herschapen. Met spanning kondigt Cornelis op 20 Juni in den
zooeven geciteerden brief zijn zoon Lenart het sluiten van de
dijkage in Oostburg aan. „Wat aengaet onse dicage van Oosburch
is nu opt alderhoochste en indien wij geen inconvenient en
crijgen, met den anderen doodstroom, bij de hulpe Godts, meijnen
wij te sluiten. Wij en hebben geen binnencrage met allen geleijt
het lant vloeijt noch door vijff ofte ses creecken uut ende in,
1) „Pater tuus per totum hunc mensem adkuc Brouwershavie se mansurum mihi
scripsit. Occupatur circa aggerem Sancti Christofori, qui nupcr valde fluctibus marinis
dilaceratus est, adeo ut ad desperationem usque laborat. Sed adnitente et opem
operamque couferente magistratu Brouwershaviensi in restitutionem laborabitur. Nos
in nostris partibus, Flandricis nimirum, nil damni a seviente estu, Deo gratia,
accepimus."