61 Het antwoord van Lf.nart, die te 's-Gravenhage inwoonde bij Cornelis van der Por., „procureur in sijnen tijt en een gaeu practisijn", zooals Cats in de aanteekeningen op het „82-jarig leven" opmerkt, die vroeger ook Jacob in de praktijk had binnengeleid, is niet bekend. Maar oom laat niet af. „De bruyloft is een mart, daer ieder sijne waren Komt toonen voor het volck, komt veylich openbaren Het beste van de kraem daer licht een nieuwe bruyt Een ander bruyloft maekt en deze feeste sluyt", zou hij later dichten en in dezen geest schrijft hij in het najaar, 28 October, 1615: „Die bruiloft, waarvan je weet, is dezer dagen in een talrijken kring van jongelieden gevierd. Onder andere meisjes heb ik die M. eens goed opgenomen. En ik heb haar, toen de gelegenheid gunstig was, ook aangesproken. Ik vind, dat zij wel flink van postuur is, maar zij gedraagt zich naar mijne meening voor het huwelijk nog te kinderachtig. Dat zullen mis schien hare ouders ook vinden en ik vrees, dat zij, wanneer zij nu reeds uit uw naam daarover worden gepolst, eene dilatoire exceptie zullen opwerpen, die in zulke gevallen voor eene peremptoire pleegt te worden gehouden. En daarom zou ik adviseeren nog een poosje te wachten, tenzij jezelf dit treuzelen met de liefde niet geraden vindt en liever je oogen nog eens ergens anders heen wendt. Tracht het daarover met jezelf eens te worden en laat ons, als je lust hebt, je besluit eens weten. Intusschen zullen wij noch per brief, noch op andere wijze iets doen voordat we het over eene andere handelwijze eens zijn geworden"x). Hoogstwaarschijnlijk is het meisje 1) „Nuptie iste, quas seis, diebus hisce frequenti satis iuvenum corona celebrate sunt. Inter alias illam M. intentis oculis identidem notavi. Quin et occasione captata alloquutus sum. Staturam satis aptam, mores habitumque iuvenilem nee pro matri- monio satis maturum ego iudico. Idem forsitan iudicaturi parentes et proinde si tuo nomine ea de re interpellentur iam iam et hoc ipso tempore, dilatoriam (que istis easibus pro peremptoria haberi solet) nobis obiiciendam fore vererer. Et proinde adhuc per aliquod tempus Eupersedendum ego suadeo, nisi tu fortassis hoe in amore morari consultum non putas alioque oculos intendere mavis, De quo tecum statues et nos (si videbitur) certiores facias. Interea nee per litteras nec alio modo agemus, dum aliter inter nos decernetur."

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1927 | | pagina 143