73
die dan op de voorgrond treden. Maar ook vele anderen wierpen
zicli met energie op de studie der Zeeuwsche Mora. Allereerst zij
gewezen op de werkzaamheden (begin der vorige eeuw) van de
Middelburgers: F. Z. Ermerins, L. J. de Marree en G. B. 0.
van der Meen, die weliswaar de resultaten van hun excursies niet
aan de openbaarheid prijsgaven, maar desniettemin door hunne
verzamelingen en mededeelingen hebben meegewerkt aan andere
latere publicaties als b. v. de „Enumerationes" van Van den
Bosch. Ook Dumortier, Belgisch Staatsminister, bekend botanicus
en berucht Hepaticoloog, verzamelde destijds wel in Zeeuwsch-
Vlaanderen. In zijn talrijke geschriften vinden we hier en daar
eenige op Zeeland betrekking hebbende observationes.
Vermeldenswaard is verder nog een reis van A. P. de Candolj.e
(17781811). Hij bezocht de Nederlandsche duinstreken en ook
Walcheren in 1799. De uitkomsten van zijn excursies heeft hij
neergelegd in eenige, niet terstond, gepubliceerde geschriften.
Zijn zoon, A. L. P. de Candoele, heeft later deze manuscripten
aan P. W. v. Eeden ter inzage gegeven. De heer Van Eeden,
op zijn beurt, gaf de door hem gemaakte referaten aan Dr. Vuyck,
in wiens dissertatie (pag. 66 sqq.) deze lijsten zijn afgedrukt J).
Roelof Benjamin van den Bosch (18101862) was een zoon
van R. B. van den Bosch, de bekende eerste directeur van de
„Wilhelminapolder". Zijn eerste opvoeding kreeg hij in Duitschland
(Broedergemeente te Neuwied), later bezocht hij het gymnasium te
Middelburg. Na zijn eindexamen studeerde hij te Leiden in de medi
cijnen. Het was hier, vooral onder invloed van Prof. C. Reinwardt,
dat Van den Bosch een groote liefde voor de plantkunde kreeg.
Na zijn promotie (De vi musci in sa nan dis morbis, 1837)
vestigde hij zich te Goes, waar hij in 1862, na een langdurig
lijden, betreurd door velen, door de dood aan zijn wetenschap
pelijke arbeid ontrukt werd 2). In 1848 nam hij zitting in de
1) L. Vuyck, de Planten groei der Duinen, 1898.
2) Verdere biographische bijzonderheden vindt men in de Verhandelingen van
de „Koninklijke Akademie", 1862, pag. 105 Sqq.