XIX
Willem III en zijne gemalin Maria van Engeland. De beide
stukken zijn door den Prins geschonken aan Eran?ois van BredehofF,
vrijheer van Oosthuizen, Kwadijk enz., attaché van den Keurvorst
van Brandenburg, en zijne gemalin Caecilia de Jonge van Elle-
meet, na een verblijf van eenige dagen te hunnen huize tusschen
de jaren 1682 en 169Ü. Door afwezigheid van mannelijk oir en
huwelijk van eene jonkvrouw Van Bredehoff met Erancois de
Vieq, verkreeg het geslacht van laatstgenoemde den naam Van
Bredehoff alsmede de heerlijkheid met alle onroerende en roerende
goederen, waaronder de beide schilderijen, die sindsdien steeds
hebben toebehoord aan de heeren van Oosthuizen. De familie
Van Bredehoff de Vicq stond, door bemiddeling van Dr. W. E.
Stutterheim, de beide doeken in bruikleen af aan het Genootschap,
waar zij thans de vergaderzaal sieren".
De Conservatrice der munten en penningen zond het
volgende verslag:
„Mede door het wachten op de mogelijkheid van aankoop van
eenige aan de verzameling ontbrekende gouden munten uit de
muntvondst van Zoutelande zijn de aanwinsten dit jaar gering
in aantal. Het is mij ten slotte gelukt een drietal stukken uit
bovengenoemde vondst door aankoop te bemachtigen. Toen de
bezitters van den gevonden schat mij dezen kwamen vertoonen,
bleek het een interessant geheel te zijn. In de weinige uren, die
het mij vergund werd de munten te zien, heb ik er heel wat
uit kunnen aanteekenen, waardoor ik een goed overzicht over de
vondst heb gekregen. De Middelburgsche Courant van 13 April
1926 bracht het eerste bericht: „Toen de timmerman P. A. Maas
uit Koudekerke gistervoormiddag bij zijn schoonzoon G. Zacha-
riasse te Zoutelande bezig was een steenen vloer te vervangen
door een houten, vond hij een muntstuk vermeenende dat dit een
rijksdaalder was, doch bij het verder verwerken van den grond,
vond hij in een oud aarden kannetje, dat in stukken was gebroken
240 zilveren en 217 gouden muntstukken, dagteekenend uit de