XXIII
de provincie Utrecht een rozenobel en een dukaat ouden slag.
Uit de Zuidelijke Nederlanden vond ik van Vlaanderen een
dubbelen gouden souverein van 1620 van Albertus en Elisabeth.
Dit zeldzame, te Brugge geslagen stuk was, meen ik, eenigszins
besnoeid, alsmede een dergelijk stuk van Philips IV van 1644.
Het hertogdom Brabant leverde een gouden dukaat van Albertus
en Elisabeth en een dubbelen gouden souverein van Philips IV
van 1645. Ten slotte zij nog vermeld een dukaat van deze vorsten
voor Doornik, met DOM TOR en een dubbelen gouden
souverein van 1644.
Pransche munten waren in groot aantal aanwezig, dikwijls in
meerdere exemplaren, zelfs tot 49 stuks toe. De oudste kan een
écu d'or au soleil zijn van Karei VIII (14831497) met een
gebloemd kruis op de keerzijde. Daarop volgt Lodewijk XII met
een écu d'or au porc épic voor Bretagne. Van Frans I een écu
d'or au soleil. Boven het wapenschild een zon, er naast de letter G
en aan de andere zijde een lelie. In de hoeken van het gebloemde
kruis op de keerzijde twee lelies en twee E's. Van Lodewijk XIII
(16101643) waren er zeer vele, alle écu's d'or au soleil, maar
in verschillende steden geslagen. Op de keerzijde „une croix a
bras tortillés", in het midden, waarvan een letter, als teeken van het
munthuis, waar deze gouden kroon geslagen is. Zoo hadden 12
stuks de letter A Parijs, 19 de letter B Bouaan, 2 een T
Nantes, terwijl de steden By on, Tours, Toulouse en Montpellier
slechts door één exemplaar waren vertegenwoordigd, 9 hadden
slechts een in het kruis. Daar deze munten dateeren uit een tijd,
niet ver verwijderd van het verstoppen van den schat, is hun
groot aantal in de vondst hiermede verklaard. Ze waren dan ook
prachtig bewaard.
Ten slotte noteerde ik een écu d'or van Navarre van Plenri
II de Béarn en Marguérite (1572— 1599), die tamelijk zeldzaam is.
Zeer uitgebreid waren de Engelsche munten. Groote, prachtige,
goed geconserveerde stukken. De oudste is vermoedelijk een nobel
van Hendrik VI, gest. 1471, waarvan 5 stuks aanwezig waren.