4 burcht laat ik voor rekening van den schrijver, maar zijn rede neering is volkomen duidelijk. Over de benaming „Capelle van Neptuynus" verwondere men zich niet, want deze godheid wordt op een der eerstgevonden steenen genoemd en op andere afgebeeld (vgl. Espérandieu l.c. en hierboven 3e). De „Capelle" is dus eertijds aan den binnenrand der duinen overstoven en eeuwen later door den afslag aan de zeezijde weer te voorschijn gekomen op het strand aan den buitenteen der duinen. In welken tijd de tempel onder landwaarts stuivend zand bedolven is (of bijv. Willibrord omstreeks 700 hier nog den tempel in welstand kan hebben aangetroffen), weet ik niet te bepalen. Zoowel verstuiving der duinen („vervlogen dunen") aan de land zijde als afslaan aan de zeezijde zijn overigens in de middeleeuwen herhaaldelijk geboekstaafdde met zand bedekte en daardoor sterk in waarde verminderde landerijen konden geen lasten meer op brengen en werden van de oppervlakte der ambachten afgeschreven, (vgl. C. de Waard, De Rand van het Eiland Walcheren in 1546, Archief Z. Gen. 1912 p. 134) Blijkens laatstgenoemd stuk waren er in 1546 van Westkapelle langs Domburg tot Westhove „al groete ende breede duynen". (1. c. p. 138). Ongetwijfeld kunnen deze zandmassa's, voordat ze met helm beplant waren, bijv. in de eerste helft der middeleeuwen aangrenzende vlakke terreinen bedreigd en overdekt hebben. Doordat de afslag van de duinen ook na 1647 voortging, werden de grondslagen en de omgeving van den tempel in de 2e helft der 17e eeuw steeds beter zichtbaar en werden deze tegelijkertijd door de zee en door menschen vernield. Gestadig won de zee op het land, de vloedlijn verplaatste zich landwaarts. In 1731 waren van „den tempel van d'Nehalennia nogh voorname gedenksteenen dagelijcks op Laeg water te sien". (Acte van 1767 in archief gemeente Domburg, Inv. I no. 4, gedrukt: H. M. Kesteloo, Wandelingen door de voormalige Smalstad Domburg, Middelburg 1871, p. 79, 138.) Omstreeks 1740, 1750 waren zulke steenen nog somtijds zichtbaar, als de zee bijzonder

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1927 | | pagina 82