WULPEN, DOOlt K. E. FfiEITAG. „Es was ein wert vil brei ter and biez der Wülpens&nt". Deze beginregel der 818ste strophe van het Ivudrunlied ver plaatst ons naar een tot nu toe bijna geheel onbekend gebleven eiland. Daar wordt de reusachtige, bloedige slag tusschen Koning Hettel met zijn bondgenooten en de roovers van Kudrun ge leverd, welke de eerste episode van het heldendicht definitief afsluit. Steeds meer wint de overtuiging veld, dat „Wiilpensant" zich niet ver van de Scheldemonding bevond. Prof. Dr. B. Symons zegt in zijn „Kudrun" In dezelfde landstreek, waarheen de lokaliseering der Hedeningenslag op het Wulpeneiland voert, op de eilanden aan de monding van Maas en Schelde, onder Franken en Friezen heeft de Herwigsage haar voltooiing en later ook haar vereeniging met de Kudrunsage ondergaan. Professor Jonckbloet 2) uit zich naar aanleiding van een keur brief uit het jaar 1190 in soortgelijken zin en is van meening dat het eiland niet ver van de grens der Hollandsche provincie Zeeland en van Vlaanderen moet worden gezocht. Ook Iirxczek 3), 1) B. Symons. Kudrun, Halle 1914, pag. 59. 2) Jonckbloet. Geschiedenis der Middelnederl. Dichtkunst, Amsterdam 1851, dl. 1 pag. 78. 3) Iikiczek. De Duitsche Heldensage, BerlijnLeipzig 1919, pag. 191.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1927 | | pagina 85