57 Arnemuijden hebben versogt, dat zij supplianten hunne zout maten mochten laten maken na de haere, daer zij haer wit zout mede meten, en dat deselve maete op 't Stadhuijs tot Arnemuiden mogt werden geijckt daer de slaper is berustende; dat de voorschreven geïnteresseerde sulcx absoluijt hebben geweijgert, dat zij supplianten vervolgens genootsaeckt zijn geweest voor hare keeten te laten maken soodanige zoutmaten als zij na haar beste wetenschap met die van Arnemuijden dagten overeen te comen, waervan ook de slaper alhier op het stadhuijs is staande dat de gemelde geïnteresseerde van de zoutkeeten van Arnemuijden de zoutmate van hun supplianten komen te calangeren, dat ze niet goet en is soo versogten de supplianten dat Haar EdelAchtbare aan deken en be- leeders van de geïnteresseerde van de voorschreven zout keeten van Arnemuijden gelieven te ordonneren alhier op het stadhuys te brengen een heel en halff vat daer zij haer zout mede meten, om alsoo de mate van haer supplianten en die van Arnemuijden te reguleren. Waarop wesende gedelibereert, is 't selve request gestelt in handen van d'heer Verpoorten omme deken en beleeders daerop te hooren, mitsgaders door middelen van persuasie het daerhenen te dirigeren dat aan de supplianten desen aangaende contentement werde gegeven ende by ontstelte- nisse van dien daervan rapport te doen. Welke nu de redenen zijn geweest voor ondernemers om op het terrein alhier besproken vooralsnog de voorkeur te geven aan de zoutnering boven het houtzagen, is aan schrijver bij zijn onderzoek niet gebleken. Zeker is het, dat het tot 1722 aan loopt, eer men iets verneemt van belangstelling in laatst genoemde industrie. Zij het dan laat, deed men toen eenen beslissenden stap en besloot men tot aanvatten van dien tak van nijverheid, die met geringe onderbreking gedurende ruim eene en drie kwart eeuw met wisselend succes aldaar is uitgeoefend. In den loop van genoemd jaar toch vormde zich te Middel burg eene vennootschap tot het stichten van houtzaagmolens met eene daaraan verbonden houtkooperij.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1936 | | pagina 125