67 Op het Oosteinde kwam eene sluis ter verbinding met het Arnemuidsche gat, waardoor men den waterstand in den polder kon regelen. Tegelijkertijd greep men nog de gelegenheid aan om mo gelijke concurrentie in de buurt al in beginsel te smoren. De laatst overgebleven molen die bij de Dampoort was door de laatste exploitanten, de gebroeders Dirk en Jan Pie- terse, personen op leeftijd, op 28 Februari 1720 aan diakenen en armbezorgers der Doopsgezinde gemeente afgestaan in ruil voor levenslange alimentatie vanwege genoemd bestuur, het welk op 22 Juni daaraanvolgende vergunning van het stads bestuur verkreeg dit pas verworven bezit weer van de hand te doen Zoodoende heeft de Sociëteit hierop de hand kunnen leggen. Volgens aanteekening in de rekeningen over den 200en penning van 17262af staat zij als rechthebbende vermeld en heeft nog hetzelfde jaar dien molen „tot een sleet" verkocht8). Hoe het nu verder precies met de uitbreiding der zaken en het bouwen van nieuwe molens is toegegaan, is niet meer uit te maken. De rekeningen over de 200en penning laten den onderzoeker voor deze bijzonderheden in den steek, want bij octrooi van 11 December 1732 4verkreeg de Sociëteit voor de toen reeds opgerichte alsook voor later door haar nog op te richten zaagmolens vrijdom van den ordinairen twee honderdsten penning voor 15 en van den extra-ordinairen tweehondersten penning voor 30 jaar. Eerst de rekening over 1751 5) geeft een overzicht van namen en jaartallen 1Archief van de Doopsgezinde gemeente te Middelburg. Inv. nr 13, 35. Zie Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1906 bl. 283 en 300 2) Rekenkamer van Zeeland C 4790, verso. De Wind en saagmolen (aankomende Dirk Pieterse, nu d'ingintres- seerdens van de nieuwe Zaagmolens op d'oosterhavendijk staande) is ter tauxatie van £8:6:8. 3) Notulen Staten van Zeeland van 10 December 1750 bl. 378/9. 4) Idem 11 December 1732 bl. 394. 5) Rekenkamer van Zeeland C 4815 folio 12.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1936 | | pagina 135