73 gen beliepen de lading aan de assurantie-maatschappij te abandoneeren. Wat betreft de schepen in lateren tijd voor de Sociëteit in de vaart kan men zich eenigszins op de hoogte stellen door raadpleging der lijst der schepen te Middelburg gebouwd, medegedeeld door H. M. Kesteloo als bijlage tot zijne Stads rekeningen. In 1746 vermeldt deze de fregatten ..Delflust" en ..Ramsburg" en een bootscheepje ,,de Faam" voor rekening der Sociëteit en in 1750 ,,de Snauw", een groot tweemast schip, ,,de Eerste-edele" en ,,Essequebo's Welvaren", een fregat, in 1765 „de vrouw Theodora Francina", fluitschip voor „Coppello en Centze, boekh. van de Zaagmolens", en in 1766 „de vrouw Petronella", hoekerschip voor dezelfden. Hoewel bij de twee laatstgenoemde schepen niet wordt ver meld, of zij voor rekening der Sociëteit zijn gebouwd, is dit hoogstwaarschijnlijk wel het geval geweest1). Uit al het voorgaande zien wij, dat omstreeks de helft der achttiende eeuw de Sociëteit der Geoctroijeerde Zaag molens eene bloeiende industrie was2). Hoelang die bloeitijd heeft geduurd, is bij gebrek aan ge gevens uit de laatste helft der achttiende eeuw niet gebleken. Eerst eene lange advertentie in de Middelburgsche courant van den 3en December 1814 doet ons den toestand der So ciëteit uit dien tijd kennen, welke toestand toen alles behalve rooskleurig was. Die advertentie was van den volgenden inhoud „Men zal op Woensdag 7 December 1814 des avonds ten zeven ure, binnen Middelburg in Zeeland, in het Heeren Logement van Oranje, ten overstaan van den notaris Pieter van de Graft en getuigen publiek aan de meestbiedenden presenteren te verkoopen le. Acht kapitale Zaagmolens, waarvan er zes in een best gangbaren staat, en twee buiten 1) Archief Zeeuwsch Genootschap 1902, deel VIII 5e stuk bl. 199202. 2) Bij de hierna nog te vermelden procedure tusschen de Directie en eenige aandeelhouders der Sociëteit der Zaagmolens wordt vermeld, dat de overwinst op het eind van 1748 niet minder zou bedragen hebben dan 21980 Vlaams

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1936 | | pagina 141