90
In elk geval is het zeker, dat toen op 13 November 1841
de molen De Phenix door den bliksem getroffen afbrandde,
deze phenix niet uit zijne asch is herrezen, hetgeen niet op
een florissanten gang van zaken wijst. Evenmin pleit daarvoor,
dat toen in 1849 de boekhouder J. H. Vreeken was overleden,
zijn opvolger J. C. Koster slechts 600,salaris kreeg in
plaats van 800,zooals zijn voorganger.
Daartegenover staat dat volgens aanteekening in de notulen
van 1 April 1857 de balans toen sloot met een voordeelig
saldo van 10007,42, terwijl aan de aandeelhouders 6 werd
uitgekeerd, terwijl elk der kantoorbedienden met eene grati
ficatie van 100,werd bedacht en het weekgeld der be
dienden aan de houtloodsen en der paardeknechts op 6,50
per week werd gebracht.
Hoe dit nu zij na den dood van Christiaan le Nobel
werd de heer G. A. Fokker voorloopig met de leiding belast.
Zelf directeur te worden weigerde deze pertinent. Onder
handelingen met den heer K. Schraver te Purmerend hadden
tot resultaat, dat deze op 6 December 1859 op het kantoor
der Sociëteit met ingang van 1 Januari 1860 als directeur
werd geïnstalleerd. Denzelfden dag nog moet hij evenwel
bezwaar hebben gemaakt alsdan zijne functie te aanvaarden
wegens huitensporig hooge taxatie van den houtvoorraad op
31 December 1858. Nadat zulks op eene buitengewone ver
gadering van aandeelhouders op 10 December was mede
gedeeld besloot men op eene tweede twee dagen later
te trachten ,,met spaarzaamheid en zoo veel mogelijke bezui
niging er weer boven op te komen en heeft de heer Schraver
dan toch nog de betrekking aanvaard op de volgende voor
waarden 3000,tractement met toelage van 300,voor
houden van kantoor en vrije woning, reiskosten en minstens
voor vijf jaren, maar met beding dat ingeval de zaak weer
ruim 5 mocht afwerpen, hij alsdan als geïnteresseerde zou
moeten worden opgenomen.
Desondanks liep het nu spoedig met de Sociëteit ten einde.
In de vergadering van aandeelhouders werd den 6 Januari
1860 medegedeeld, dat de waarde van gezaagd hout aan de