106
zoo men zeide. Het hiervoren genoemd schilderijtje als
nog in het bezit der familie Rozemond kan nog eenigszins
eene voorstelling geven van het terrein, dat aan de Noord
westzijde door eene groote doornhaag langs den dijk en aan
de Zuidoostzijde door het Arnemuidsche gat werd omsloten.
Houtwagens, tjalken en eene ijzeren prauw oorspronkelijk
voor Indië bestemd onderhielden de gemeenschap met de
houttuinen in de stad of elders. De namen der tjalken waren
„Jonge Willem" en „Jonge Jan". Zij werden bevaren door
twee zoons van Jacob Vermeulen, beurtschipper op Rotter
dam, en zijn later in andere handen overgegaan. De prauw,
bevaren door A. de Kok en Jacob Poortvliet, werd later ge
sloopt en vervangen door eene hoogaarts.
Hoewel administratief Middelburgers en feitelijk voor een
groot deel van elders herkomstig, zijn de „molensgasten" als
gevolg van de ligging der molens in de onmiddellijke nabijheid
van Nieuwland al spoedig met de bewoners daarvan door
vriendschaps- en familiebanden verbonden geraakt en werden
in het verkeer geheel als Nieuwlanders beschouwd en voelden
zich ook als zoodanig. Zoo ging de jeugd te Nieuwland
school en vierde ook daar feesten en hoogdagen mede, en
was het bv. een kind van de Zaagmolens, dat ter gelegen
heid der 25-jarige herdenking der regeering van Koning
Willem III in 1874 den burgemeester Van Teylingen een
gedicht aanbood.