XIX
enkele wervels in het Geologisch Instituut te Utrecht. Wij
verwijzen verder naar de publicaties van Raven in 'Procee
dings Kon. Acad. v. Wet. Amsterdam' dl. 37 1934) en dl. 38
(1935) en in dit 'Archief' 1935.
Zeeuwsche walvischvaart. Dr. J. C. de Man vermeldde
in 1875 ('Archief' dl. 3, st. 2, p. 103) de aanwezigheid van
een onderkaak van een walvisch te Middelburg 'op eene
weide buiten de Langevielepoort'. Hiermee zal bedoeld zijn
het onderkaaksbeen van een Groenlandscherx Walvisch,
Balaena mysticetus L., als schuurpaal voor het vee staande
in een weide aan den Breeweg, vlak bij de buurtschap 't Zand.
De conservator en zijn tijdgenooten hadden in de laatste
jaren eenstemmig den indruk, dat de lengte door afbrokkeling
aanzienlijk minder was geworden dan toen zij als school
jongens dit curiosum bezochten. De eigenares van het perceel
weiland, mevrouw Heyse-Tak te Oostkapelle, werd bereid
gevonden het reusachtige bot aan ons genootschap te schen
ken, opdat dit overblijfsel der Zeeuwsche walvischvaart verder
voor verval behoed zou worden. Het is in Maart 1935 naar
het museum overgebracht en bleek 3 M. lang te zijn.
Basale (proximale) deelen van onderkaaksbeenderen van
dezelfde soort walvisch, enkele jaren geleden opgedolven in
weilanden te Heinkenszand en in Schouwen (ons museum
no. 1316 en 1380) zijn waarschijnlijk overblijfselen van zulke
schuurpalen. Een dergelijk fragment van 210 cm. lang en
60 cm. dik is in October 1935 uit de Zeeuwsche stroomen
opgevischt en door bemiddeling van den heer J. Streefkerk
te Breskens aangekocht voor gemeenschappelijke rekening van
ons museum en het Rijksmuseum van Geologie te Leiden.
Hoe zulke beenderen in ons land gekomen zijn en hoe
algemeen het gebruik als schuurpalen was, blijkt uit de
volgende citaten.
Dr. A. B. van Deinse, 1931, 'De fossiele en recente cetacea
van Nederland', schrijft p. 290 sq. over den Groenlandschen
walvisch 'Honderden onderkaakstukken zijn in onze zee
provinciën en op de eilanden te vinden, als ook in diverse