73
„klei" van de schorren haalt. De meeste waterschappen hou
den daarvan achter den zeedijk groote hoopen van een paar
honderd m3 in reserve en laten die op bepaalde tijden door
de dijkwerkers aanvullen. Alleen als geen schor aanwezig is,
klei van binnendijksch land, waarvan dan strooken in „hay"
worden gemetamorphoseerd. Vooral de namen „voorste en
achterste haye", voor de plaatsen, waaraan de grondstof voor
het verhoogen of verbeteren (het kan zich best beperkt hebben
tot „stoppen" der ontstane gaten in die kleiwegen, dus niet
enkel „verhoogen") t), ontleend werd. wijzen elke verwant
schap met het Friesche „heia of heija", waarop Dr. T. in
een aanteekening wijst, van de hand. Deze woorden „heia
of heija" beteekenen „hoogen of verhoogen" maar men lette
er wel op, dat die „ontleeningsplaatsen", dus die „hayen", niet
zelf hoog behoefden te zijn zij hadden met het begrip „hoog"
niets te maken desnoods had men de klei zelfs uit de slooten
kunnen halen. Dus ook deze suggestie van Dr. T. moeten
wij beslist afwijzen.
Op zich zelf beschouwd, zou, afgezien van dit m.i. over
wegende en afdoende bezwaar, vanzelf een relict bij de
polderbevolking, die gedeeltelijk van Frieschen oorsprong was,
niet onmogelijk zijn, maar toch wel zeer onwaarschijnlijk, want
de Vlaamsche schrijvers en ook Melis Stoke gebruiken voor
„hoog" uitsluitend de woorden „hö" en „hooch", voorzoover
ons bij onderzoek is gebleken.
Hiermede zijn we aan het eind van ons artikel gekomen,
voegen er alleen dit naschrift bij
I. Alle bronnen zijn zooveel mogelijk in den text zelf ver
antwoord. Wij gaven daaraan de voorkeur boven vermelding
aan den voet der bladzijde, die vermoeiend en storend werkt.
Een enkele aanteekening staat daar wel. Wat sommige char
ters betreft zij verwezen naar de bekende charterboeken van
1Pragnant verhoogen is het ook eigenlijk nooit geweest, wij her
inneren ons nog best zulke kleiwegen men stopte de groote gaten met
klei en ging alles effenen de wegen werden dus niet hooger, maar
men zorgde ervoor „dat ze even hoog'' bleven.