46
andere voorbeelden te noemen, ook in „Feyenoord" (vroeger
Fi-en-ort)1en in „Ram-ort" vroeger een schorgebied bij Drei-
schor, waar dus de rammen schapen) op den „ort" konden
grazen 2). Uit de verbogen naamvallen ,,hij woont in den Ort,
op den Ort" ontstond later de poldernaam „de Noord",
die dan officiëel, maar minder juist, werd tot „Noordpolder",
waarbij men ging denken aan een noordelijke ligging, net
trouwens als bij het „Noordereiland" te Rotterdam, terwijl
oorspronkelijk niet aan een windstreek werd gedacht. Uit de
2 samenstellingen „Dortsdijk" en „Dortsman is duidelijk te
zien, dat dus man als afzonderlijk woord en begrip gebruikt
werd. Het een beteekende nl. „dijk langs den Ort", het andere
„man op den Ort". Men wist dus, toen deze namen ontston
den, zeer goed, wat men met een „man" bedoelde. Men lette
wel op het buitengewoon gewichtige van het aantreffen van
deze 2 woorden naast elkaar. Er blijkt nl. ten duidelijkste uit,
dat evenals het woord „dijk", ook het woord „man" een wel
omschreven begrip vertegenwoordigde. Het woord „man'
komt er als 't ware los van te staan, isoleert zich voor ons
tot een woord met afzonderlijke beteekenis, dat niet tot „af
leidingslettergreep" was afgedaald, maar integendeel daar in
zijn pragnante beteekenis voor ons komt te staan, zooals trou
wens ook al te vermoeden was uit woorden als Manland,
Man-Ee, Mannesee. Dit is buiten kijf. Het was een algemeen
gebruikte aardrijkskundige term, die soms het tweede deel,
soms het eerste deel van samenstellingen uitmaakte en ook
afzonderlijk zal zijn gebruikt. Het feit nu, dat in den Noord
polder 3 hoeken liggen, die op moeren wijzen, nl. de Moer-
dijkhoek, de Moordijkhoek en de Smoorshoek 3het andere
feit, dat deze polder bedijkt werd in een tijd, toen de hoeken
al direct bij indijking hun naam kregen 1350), zoodat die
3 namen wijzen op gebruik, toen de polder nog niet bedijkt
1) Nu opgevat als: Feye-noord, vandaar de naam „Noordereiland",
dat door het graven van een haven van Feyenoord werd afgescheiden.
2) „Ram" voor „schaap" werd vroeger in Zeeland veel gebruikt. Bij
St. Annaland had men een groot schor, dat het „Rammegors" heette.
3) Smoor rook, nl. die, welke bij het „selbernen" uit de keeten
opsteeg.