51
vondsten onze meening bevestigen. Alvorens nu nog nader
op Dr. T.'s stuk in te gaan, willen we nog eens een overzicht
geven over al onze vondsten en die ook uitvoerig bespreken en
toetsen. De namen uit de duinen staan in ons stuk van 38.
a. In 1447 is in een charter sprake van ,,de Hye" voor
buitenland bij Poortugaal.
b. Karei de Stoute gaf in 1459 aan den prior en het convent
der predikheeren te Rotterdam de visscherij in het ambacht
van Pernis buitendijks aan een „hoze" van zijn land, genaamd
,,de hij".
Een „hoze is hier hoogstwaarschijnlijk een smalle land-
zoom langs den dijk, wel zoo genoemd naar zijn langwerpigen
vorm. In Zeeland heetten zulke smalle landzoomen ook wel
„reep" of „strook" zooals we nader zullen zien. Die werd dus
,.de hij" genoemd. Is dit zoo, dan zien we hier, dat de spelling
ons niet in de war moet brengen vóór Joost Lambrecht
(16e eeuw) kunnen we met eenige overdrijving zeggen, dat
ieder de letters van het Latijnsche alphabet gebruikte, om de
klanken van zijn Dietsche woorden zoo goed mogelijk te
benaderen, vandaar de vele aarzelingen en wisselspellingen uit
dezen tijd. Waarschijnlijk is dus „hij" hier een uiterwaard bij
Pernis. We treffen in deze buurt trouwens nog de „Heysche
Haven" en „de Heyplaat" „haven in de hey" „plaat uit
„hei" bestaande", aan.
c. Die „Heysche Haven" komt in Charlois voor in een
charter van 1579.
d. Op de kaart van den landmeter Pieter Resen, voorstel
lende het Oosten van het eiland Tholen en het W. van
Noord-Brabant, dat daarbij aansluit, een kaart uit de 16e eeuw
en die te vinden is in de bekende werken van Ermerins, staat
een polder aangeduid met den naam „de Heyde onder Nas-
sauwen". Vroeger dachten we altijd, dat dit werkelijk het
meest N.-W. puntje van het diluvium was ten N.-W. van
Halsteren. Nauwkeurige meting bevestigde dit echter niet
we kwamen midden in de klei terecht. Ook de logica wijst
beslist op een kleigebied, want een dijk scheidt het op de
kaart van het schor er naast. Was het een hoog stuk diluvium