9
Afb. 3. Wagenschuur van ,,de Torenberg" te Zaamslag.
doorgaans slechts bestaande uit een flink woonvertrek met
d'n aerd en de uitgebouwde bakoven, maar bij Biggekerke
B 70 tevens voorzien van een afzonderlijke bakkeet en een
bierspinde (dun bier was de algemene drank vóór de opkomst
van koffie en thee). Ook het houtwandige schuurkot (rêêkot),
waar gewassen werd, is hier bij wijze van uitzondering aan
gebouwd. Bij het schuurkot bevond zich gewoonlijk een ge
plaveide schuurstraete met een têêltuun, een hekwerkje, waarop
de têêlen (teilen) e.d. te drogen werden gezet. Het afval
water liet men via een mosgote weglopen. Oorspronkelijk
verrichtte men het spoelwerk op de voorvloer in de schuur en
stond de handkarn in de brede woonhuisgang. Later kwam een
vrijstaand kaernkot of lozze in zwang, waarin de kaernmeulen
met de hand of door de kaern'ond in beweging werd gebracht.
Onder het aflopend dak van de kêête is de brandstofberging
en de kippenren ('aenderkot) ondergebracht met de roest
(nachthok, verwant met oud-Saks, hröst ruimte onder 't
dak?), boven de oven van het bakhuis.
Aan de overzijde van de oprit heeft men een houten
waegen'uus ZBev. erke) met piezel (graanzolder) opge
trokken, op Zeeuwse wijze zwart geteerd met witte goot en
dito randen om de deuren. Bij kleinere bedrijven was het
laatste vak van de schuur dikwijls voor wagenberging be
stemd (afb. 3, ter linker zijde) 15).
DE VERDERE ONTWIKKELING VAN DE BOUWBOERDERIJ.
De beschreven oud-Zeeuwse stal, die op Walcheren nog
algemeen is, was ook het oorspronkelijke type op Zuid-Beve
land (de stand noemde men hier stalboom of vöstraete, de
kruigang achterstraete, de voergang voer-'oek) en in
15) R. C. Hekker, De wagenstalling bij het oude boerenbedrijf (,,Van
Klep tot Krat" (Amsterdam-Antwerpen, 1950)) blz. 135.