10 Zeeuwsch-Vlaanderen (stand dam met als rollaag langs de hroepe de opstand of stoepe kruigang achterdam, dwars- schotten slieten), terwijl de herinnering eraan op Schouwen nog niet verdwenen is. In verband met het streven naar een doelmatiger wijze van voederen bestond de eerste poging tot stalverbetering naar gezegd uit het aanbrengen van een hoge houten goot voor vast voer (in Z. VI. en Z. Bev. restêêl genoemd, wanneer deze ruifvormig was) met een gemetselde drinkgoot eronder en een groep als vervanger van de gierafvoer. Vervolgens greep men radicaler in, liet de dwarsschotten weg en verenigde bak en goot tot een kribbe (voer- of koeibak). De koeieband werd nu bevestigd aan een ring in de houten voorplaat van de voerbak [bakplaete, -ribbe, -borst- of kribbe- boom (Z. VI.), onder-, span- (Schouwen, Overflakkee) of zoolplaete (Tolen)] of aan staken ['orenstielen, (Z. Bev.), repels of riepen, schalders (Sch.stalgangen (Tolen), - outers (Sch.), -spruten (Tolen, Sch.), -staeken (Overfl.), -staoken (Z. VI.), of -stielen, stenders (N. Bev.), staonders (Z. VI.)]. Deze waren dan aangebracht tussen de genoemde ligger en een bovenbalk tegen de koezolder bovenplaete, diltbalk, riggeling (?)Walch.) scheerbalk (Sch., Overfl.), schelftbalk (Z. VI., Z. Bev.)]. Dit type met voerbak en koestaken komt reeds eeuwenlang op de overige eilanden voor, waar men behalve op Schouwen geen herinneringen heeft aan een ouder stadium. De fraaie 'oeve „Landlust" uit 1675 te Nieuwdorp (Z. Bev.) gelijkt uiterlijk vrij sterk op de besproken hoeve uit Biggekerke, maar bezit naast de verbeterde stal een bredere schuur, daar een tweede buitenstijlruimte is toegevoegd om de tasvakken te kunnen vergroten. De dwarsdelen onder breken nu de stallen en lopen over de volle breedte, evenals langs de eindgevel de in de schuur ondergebrachte wagen berging. Het woonhuis is eveneens ietwat gewijzigd, daar men de gang met de opkamer en kelder in de lengte naast de kamer en keuken heeft gebracht. Deze indeling is echter een variant op de volgende stap bij de evolutie van de woning, want in het algemeen vond de uitbreiding plaats, doordat het bestaande element (pronkkamer, dwarsgang, woonkeuken) met een tweede onder het met flauwere helling aflopend dak werd uitgebreid. Deze aftrek bevatte dan de kelder met opkamer en een bakkeuken, ook achteruus genoemd, waar men 's zomers verbleef, voordat een afzonderlijke kêête in gebruik kwam

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1951 | | pagina 34