13
berichten1). Reeds het oudste Voorgebodenboek, in 1449
aangelegd, brengt over de nering en de daarin werkzame
personen, de pannelieden of panneboeters, alsmede de zout- en
turfdragers, verschillende gegevens. Daarin wordt o.a. van
„joncwijven" gesproken, ook wel „vrouwen van de keeten"
genoemd, waardoor wij zien dat in dit bedrijf van vrouwen
arbeid gebruik werd gemaakt. Merkwaardig zijn ook diverse
bepalingen ter voorkoming van brandgevaar. Strijd tegen de
buitennering, te Biezelinge ondernomen, komt evenzo voor.
De „eedt van den zoute", waarbij werd verklaard dat het was
gezoden van „goeden groven zoute ende van anders geenen
zilten", wijst op de tegenstelling van het zout, bereid van het
uit de Atlantische havens aangevoerde en het inlandse zee
zout, het produkt van het darinkdelven. Misschien vindt men
dit onderscheid terug in „bratsalz" en „siedsalz", dat omstreeks
1567 wordt genoemd. Het eerste, waarvoor kort te voren een
ordonnantie was gemaakt, was van „uprecht" Iberisch of
Frans grofzout bereid, het beste en duurste en het meest
geëigend voor het inzouten van vlees, boter, kaas en derge
lijke het „siedsalz" daarentegen was uitstekend geschikt voor
het zouten van de haring, waarvoor ook het selzout werd
geprefereerd, „want gein salt sich in die lengde langer helt",
zoals Keulen in 1480 verklaarde. Deze stad was een der
voornaamste afzetplaatsen van het Zeeuwse zout, dat via
Dordrecht daarheen, en vandaar Rijnopwaarts, werd gezon
den in mei 1567 werd op haar verzoek in Den Haag een
dagvaart gehouden van de Zeeuwse zoutsteden tezamen met
de voornaamste visserijplaatsen. Ook tegen vermenging van
Zeeuws, Hollands en Brabants zout in de Rijnsteden in de
Yselsteden was hiervoor in 1548 een oplossing gevonden door
aanwijzing van een bijzondere verkoopplaats en een bijzonder
teken -werden door de Zeeuwse steden bezwaren uitqe-
bracht de aanwezigheid van al deze stukken 2) in het archief
van Goes bewiist wel het belang, dat deze stad voor dit bedrijf
heeft gehad. Ook naar andere streken werd het Goese zout
afgezet, zo bv. naar Doornik in 1537 kregen de „Walen ende
diergeliicke coopluyden" toestemming hun „braetsout" in plei
ten daarheen te voeren, mits aan het Goese schinoersgilde.
ter vergoeding der gemiste vrachtkans, zeker bedrag werd
1) De 17 zoutketen, die de boven (zie p. 6) genoemde aantekening van
775'6 noemt, zouden volgens de heer Van Liere tussen Kloetinge en
Wemeldinge, dus dicht bij (het latere) Goes, mogen worden gelokaliseerd.
2) Zij berusten in een bundel ..haring zouten" en zijn in regest weer
gegeven bij Hapke, Niederlandische Akten und Urkunden II nos. 451,
512, 513, 516, 517, 521, 549, 550.