14 betaald. In 1493 telde Goes 40 zoutketen in 1558, toen onder de verse indruk van de grote brand, die kort daarvóór de nering zware schade had toegebracht, maatregelen werden genomen om dat gevaar te voorkomen, worden niet minder dan 78 verschillende namen van eigenaars met een of meer pannen vermeld. Over de latere eeuwen staan ons weinig of geen gegevens hierover ten dienste de schrijver van de Tegenwoordige Staat echter vermeldt, dat er omstreeks 1750 nog maar 27 keten waren. Het panneliedengilde ging echter eerst in 1795 met de andere teniet in 1798 werd een onder zoek ingesteld of het zou kunnen herleven, maar dat was zomin hiermede het geval als met de nering zelve1). Dat de gilden aandeel in de regering van Goes hadden, zagen wij reeds, maar daarnaast moet mede op enige andere punten worden gewezen. Hun aantal was ook hier, uiteraard, wisselend, en hun betekenis, niet alleen op zichzelve en voor hun bedrijf, maar ook in het stedelijk organisme, verschillend. Van bijzondere betekenis waren de elf zgn. hoofdgilden, wier volgorde in 1609 aldus wordt vermeld smeden, timmerlieden, kramers, wevers, kleermakers, vleeshouwers, schoenmakers, schippers, bakkers, lediggangers of poorterijgilde en landlie den in de 15e eeuw de oudste vermelding is van 1449 2 worden in plaats van de bakkers de droogscheerders genoemd, die later in het gilde der wevers zijn opgegaan. En behalve aandeel in de regering hadden zij ook deel in de verdediging der stad. In 1519 kregen ieder der elf gilden een deel der muren en torens voor hun rekening; in 1520, toen een inval der Fransen werd gevreesd, werd hun bevolen hun geschut gereed te maken in 1537 werd hun reparatie van aan ieder toege wezen poorten en torens bevolen. Twee hunner verdienen de bijzondere aandacht het poorterijgilde, oorspronkelijk het qilde der kruisbroeders, die hun medeburgers liefdediensten bewezen, dat in 1715 werd opgeheven, en dat der landlieden, waarvan de juiste aard niet geheel duidelijk is, doch voor een landstad als Goes stellig typerend. Het eerste ging in 1715. het tweede in 1753 teniet 3). Van de andere gilden worde dat der zakkendragers of arbeiders vermeld. In 1583 werd dit ver nieuwd en werden de meest „vreedzamen" der oude organi- 1) Ook van biernering wordt reeds vóór 1574 melding gemaakt, doch het meeste te Goes gesleten bier werd van elders aangevoerd, in de 16e eeuw van Delft en Gouda, met wier brouwers verschillende leveringscontracten werden gesloten, later van Antwerpen. 21 Het vleeshouwersgilde echter wordt al in 1401 vermeld. 3) In 1795 werd een poging der hoveniers of groenselboeren. een gilde te mogen vormen, afgewezen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1957 | | pagina 32