brandstof of met het uitvoeren van andere verrichtingen, zooals in de laatste jaren veelal het geval was geweest; ik kon toen in den wiedtijd geregeld naar het veld en verdiende daarmede reeds 0,20 per dag, terwijl het loon van mijne Moeder nog altoos 0,45 bedroeg. Bij eene volle week werken, beschikten wij alzoo gezamenlijk reeds over een bedrag van 3,90. Maar benauwde tijden braken aan. Juist in het jaar, waarin mijne zuster huwde, in 1845, brak de zoo vreeselijke aardappelziekte uit, die veel ellende, inzonderheid voor den werkman, tengevolge had. Allerlei werd genuttigd tot paardeboonen incluis. Een boekdeel zou te vullen zijn over 't geen toen als voeding moest worden gebruikt, doch ondanks de groote tobberij, kwamen ook wij er door. Onze huishuur bedroeg nog altoos 0,50 per week en deze kon, drukte ons niet te veel verlet, alsnu toch meer geregeld worden opgebracht. In het volgende jaar, in 1846, werd mijn dagloon verhoogd tot ƒ0,30; terwijl ik kort daarna bij wijlen ook nog iets verdiende met het schrijven van weekstaten voor de uit te betalen dagloonen der ploeg. Ik heb mijn lot met berusting gedragen, hoeveel leed daaraan later ge zien ook verbonden was. 't Was mij, schoon in lang nog niet tot de armsten gerekend, toch reeds duidelijk, dat ook mijn zwoegen noodzakelijk was om in onze behoeften te voorzien. En iets ouder geworden zijnde, was ik blijde, mij reeds in mijn jongensjaren zoo naar de omstandigheden te hebben geschikt, want ook ik kwam weldra tot de ervaring, dat de grootste ellende, die er bestaat, hierin gelegen is, als men zijn ellende niet weet te dragen. In 1847 verdiende ik dagelijks reeds 0,45 en bijna zeventien jaar oud geworden zijnde, werkte ik het gansche jaar door bij den boer in gezel schap van mijne Moeder. Ik ontving toen reeds 0,60 per dag en dus bijne zooveel als een volwassen arbeider, wiens loon in die dagen, gedurende den wiedtijd 0,65 bedroeg. Bij de 0,60 van mij gevoegd het dagloon van 0,45 van mijne Moeder, beschikten wij over 1,05 per dag of over 6,30 per week, wanneer wij het geluk hadden geen verlet te ondervinden. Zulke bedragen waren sinds vaders dood ons nog niet toegevloeid, doch ondanks deze, werd des Zaterdags nog heel wat overleg geeischt voor af te zonderen winkelschuld en andere verachterde uitgaven, want, 't is reeds als bij her haling opgemerkt, in den winter stonden schier alle verdiensten stil. Dan boerden wij, ook bij het zuinigst beheer, gewoonlijk iets achteruit. 't Laat zich verklaren, hoe het laatstgenoemde dagloon van 0,60 mij is bekend gebleven. De oorzaak ligt in het volgende: de buurman van onzen baas, ook landbouwer onder het naburige Kats, verkeerde in verle- 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1962 | | pagina 76