HET ONDERWIJS IN ZEELAND IN 1838
VOLGENS DE RAPPORTEN VAN DE
HOOFDINSPECTEUR VOOR HET LAGER.
MIDDELBAAR EN LATIJNS ONDERWIJS.
H. WIJNBEEK.
door
Dr. R. REINSMA
INLEIDING.
In zijn aardig boekje: Het platteland leert lezen en schrijven, deelt
L.W. de Bree iets mee over enkele verslagen van Zeeuwse schoolopzieners,
die hij in het Rijksarchief te Middelburg aantrof. Deze verslagen waren
echter onvolledig en door mensen met verschillende inzichten opgesteld,
waardoor het onmogelijk is tot belangrijke conclusies te komen. Dit is
niet het geval met de rapporten van de man, die in het laatst van 1832
tot opper-inspecteur van heel het Nederlandse niet-universitaire onderwijs
werd benoemd: Mr. Henricus Wijnbeek (17721866).
Op 4 april 1816 was deze tot commissiaris der Latijnse scholen in de
Noordelijke provincies benoemd, een titel, die in 1818 werd omgezet in
inspecteur. In 1822 was hem bovendien het toezicht opgedragen over de
Vlaamse athenaea. Toen deze laatste taak door de Belgische opstand ver
viel en de financiën van ons goede vaderland tegelijkertijd geheel ont
wricht werden, was Den Haag op het lumineuze denkbeeld gekomen, Wijn
beek óók maar te benoemen als opvolger van de heer A. van den Ende, die
vanaf 1816 tegen een salaris van 4000,hoofdinspecteur van het mid
delbaar en lager onderwijs was geweest en oud en grijs in 1832
gepensionneerd werd. Immers: Wijnbeek moest tóch voor de Latijnse
scholen (die tot het Hoger Onderwijs gerekend werden) het land van
Noord tot Zuid bereizen. Welnu, dan kon hij ook wel en passant een blik
werpen op de ongeveer 5000 lagere en middelbare scholen
Een promotie was het geenszins. Het was een bezuinigingsmaatregel.
Zijn salaris (ƒ3000,werd niet tot dat van zijn voorganger opgetrok
ken. De 2000,die deze aan bureaukosten voor drie klerken had
mogen declareren, werden Wijnbeek niet toegestaan. Hij moest zich
maar redden met een of andere bladschrijver, die op het ministerie eens
1