Wordt hem dit toegestaan, Dan is de eerste stap tot de declaratie gedaan, Terwijl hij vervolgens, om op 't a propos te geraken, Een aanloopje neemt, en de minlijkste zaken Gaat vertellen, met een beteuterd gezigt, Als: de koe eit êkalfd! of: de zeug eit êbigd! Een ding, waarvan hij zich zelden ontdoet, Is zijn hoed. Die zit hem zoo vast als zijn eigen begrippen, Waarvan hij er ook niet ligt een laat glippen. Of mijnheer Sloet Hem al kennen doet, En door de wetenschap tracht te verklaren, Dat hij van zijn' akker meer vruchten kan garen, 't Helpt luttel of niet. Op godsdienstig gebied Is hij zoo steil, als een Stahl ooit kon wezen; Hij houdt zich aan 't leerstuk, zoo als voordezen Van Brakel en Smijtegeld Van hem hebben verteld. Hij is trouw aan zijn woord; En, maakt hij accoord Om te huren of te pachten, Dan laat hij geen uur op de penningen wachten; En evenwel is hij nooit beter genopt, Of wordt zijn pijp hooger de lucht ingestoken, Dan wanneer hij een' graankooper fopt, En hem erwten in de maag stopt, Die niet gaar zijn te koken. Groote gedienstigheid Kan hem niet ten laste worden geleid; Maar, Dit is ook waar, Dat hij nooit aan zijn' buurman zal vragen Om een pakje voor hem te dragen. Doch voor zijn vee Is hij altijd reê; De zorg voor zijn paarden en koeijen Zal hem nimmer vermoeijen. Ja, men zegt: 't Zij onregt of regt Dat hij liever zijn varkens ziet luieren dan zijn' knecht: En dat, al mogt het soms iemand hinderen, Hij van zijn beestjes meer houdt dan van zijn kinderen; En, bij ziekte, hij nog vlugger om den veearts marcheert Dan om den „menschemeester", als zijn vrouw wat mankeert. Doch genoeg! wie van een' boer nog meer wil weten,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1970 | | pagina 105